Thuiskomst
Een week later stoomden we naar huis met 30 last haring. Dat was toen een prachtige lading. Wij hadden een bezeilde wind, we stoomden vijftig uur toen we de vuurtoren van Scheveningen zagen. We hadden nog steeds een goede wind. Woensdag om 11.00 uur bij hoog water 32 palm, meerden wij in de oude haven aan. Thuisgekomen en door mijn moeder en broers verwelkomd, vroeg mijn moeder of ik nog op de Baai was geweest. Ik zei 'ja' en ik pakte mijn zwarte zak en haalde er kleefstokken en een zakje pepermuntjes uit. 'En hoe is de vangst geweest?', vroeg mijn opa die vijftien jaar bij ons thuis woonde. 'Wij hebben 30 last Noordharing, opa.' 'En heb je goed weer gehad?' 'Een paar dagen lang hebben we een flinke bries gehad', zo vertelde ik mijn opa de reis in het kort. 'Nou opa, ik ga me lekker wassen.' Moeder had een grote zinken teil met warm sodawater in het trapgat gezet. Dat was een kleine nis waar de trap naar de zolder leidde. Ik trok de twee deurtjes onder en boven dicht en stapte heerlijk in de teil. De schubben weekten van mijn lichaam af, maar het ergste waren nu mijn vingers. Die zoutvreters gingen zeer doen. Nu niet van de pekel, maar door het sodawater. Mijn moeder, die dit al zovele keren had meegemaakt, had al de lappen van een oud laken klaar liggen. Ze had ze in de bakolie gedrenkt. Na het bad wikkelde ze de lappen om mijn handen. Dat was een heerlijk gevoel, nu zat ik een tijdje met die lappen om. Totdat het lekker aanvoelde.
Ik deed mijn nieuwe Engels leren broek aan en toen zei mijn moeder: 'Kijk wat een mooie zeemanstrui ik voor je heb gebreid met een hoog boord.' 'Prachtig, moe'. 'Wees er nu een beetje zuinig mee. Gebruik hem niet voor het werk aan boord. Anders is hij zo weg door het zoute water.' Ik beloofde mijn moeder dat ik daar goed voor zou zorgen en de trui alleen voor de reis zou gebruiken. Zo gezegd, zo gedaan. Moeder gaf me een mooi roodgestreept kussensloopje om de trui in te stoppenvoor als ik aan boord was.
36 uur later moest ik weer naar zee. Aan boord deed ik de nieuwe trui uit en de ouwe weer aan. Dat had ik met moeder afgesproken. Het werd een lange reis van zes weken met maar 25 last haring. Ik weet nog goed toen we de havenhoofden verkenden en eenieder zijn mooie Engels leren broek en schoenen aan had. Ik ging naar beneden in het foksel mijn kooi in en haalde mijn trui weg. Tot mijn stomme verbazing zat er nog maar één mouw aan! De andere was door de ratten opgevreten! De beesten hadden de mouw door een gat achter mijn kooi getrokken en lekker van de wol gesmuld. Ik schrok me wild. Wat zou mijn moeder zeggen als ze de gehavende trui onder ogen kreeg?
Zo kwaad heb ik mijn moeder nog nooit gezien toen ik met die trui met een mouw thuis kwam. Ze kookte van woede. Maar de reis erna had ze er weer een nieuwe mouw aangebreid.
Arie Rog