Van 1930 to na WO II
Ik ben geboren in augustus 1928 en ging in 1932 naar de kleuterschool, ook wel kakschool genoemd, waar ik tot mijn verbazing tijdens de speeltijd in de open lucht een Zeppelin zag overkomen. Dat was toen heel wat. De 'kakschool' stond op de hoek van de Scheveningseweg en de Badhuisstraat, waar jaren later het Muzee totstandkwam. Mijn 'grote school' stond aan de Duinstraat 55. Nadat ik daar zes jaar had doorgebracht was ik nog te jong om van school te mogen en moest ik nog een jaar naar de kopschool die toen nog bestond. Mijn vrije tijd vulde ik met spelen en kattenkwaad, zoals ieder kind. Alleen waren mijn bezigheden op den duur anders dan die van mijn klasgenootjes. Mijn ouders hadden niet stilgezeten en het gezin weten uit te breiden tot elf personen in 1940. Die moesten allemaal eten.
Gelukkig had mijn vader een paar jaar eerder een baantje gevonden als kolentremmer bij de gasfabriek aan de Trekweg in Den Haag. Hij verdiende een weekloon en dat had niet iedereen. Er was veel werkeloosheid voor de Tweede Wereldoorlog. Dat kwam tot uiting in de kleding van vele vriendjes. Hun ouders kregen bonnen en konden daarmee eenheidskleding krijgen, voor iedereen hetzelfde. Iedereen wist dus wie een werkende vader had of wiens ouders moesten leven van het hulpbetoon (nu de sociale dienst). Kinderen konden schoolvoeding krijgen en schoolpantoffels lenen. De ouders konden eens in de week wat groente halen en de mannen kregen eens in de week ongeveer 75 gulden. Als zij hun best hadden gedaan om werk te vinden en netjes geleefd hadden, kregen zij ook nog een blik boterhammenworst, dan was de maaltijd niet zo kaal. Mijn vader had buiten zijn negen kinderen ook wat konijnen aangeschaft om ons een stukje vlees op het bord te bezorgen. Er waren slagers genoeg, maar van een biefstuk of karbonade had ik nog nooit gehoord. Wel van vinkjes (kaantjes), afsnijdsels, varkenspoten en wat worstsoorten. Vooral gekookte worst, allemaal mindere vleessoorten. Toch was het lekkerder dan het hedendaagse aanbod. Een konijnenbout was dus een welkome luxe. Maar die konijnen leefden niet van de wind en moesten ook voedsel hebben. Dus had ik wanneer ik 's middags weer naar school ging altijd een jutezak bij me om na schooltijd langs de wegen en in parken wat groen voor de konijnen te snijden, waarvan er gelukkig voldoende was.
Dat ging zo een paar jaar door totdat ik tijdens de mobilisatie veel hulp kreeg van het Nederlandse leger. Wij woonden niet zo ver van een paardenstal die bezet werd door het leger. Wanneer ik wat hulp bood bij het nalopen en verzorgen van de paarden werd ik volop beloond met zakken vol stro, hooi en winterpenen. De konijnen zaten dus goed.
Toen Nederland na een vijfdaagse oorlog door Duitsland bezet werd betekende dat een totale ommekeer in de leefgewoonten. Ikzelf werd niet direct slachtoffer, want de stal werd herbezet door de Duitsers en daar hielp ik ook met de paarden en kreeg wat ik nodig had voor onze konijnen.
In 1943 moesten wij evacueren naar Den Haag. Intussen waren we volgestopt met regels, zoals het in bezit hebben van een persoonsbewijs en een stamkaart voor je bonnen, want zo goed als alles ging op de bon. Omdat wij in het spergebied woonden kregen we een Ausweis.
De visserij lag stil op een enkel schip na dat met een schildwacht mocht vissen. Wie tijdens de oorlogsdagen op zee was is veelal uitgeweken naar Engeland. Dat betekende dus een reis van ongeveer vijf jaar.
De Scheveningse haven werd bezet door de Kriegsmarine en de boulevard door de Wehrmacht. Die trok zich totaal niets aan van onze mooie badplaats en heeft heel veel vernield, zoals het ijzeren hek langs de boulevard. De pier is afgebrand. In de duinen is veel vernield vanwege bunkerbouw. De bouw van een grote betonnen muur over de hele boulevard betekende ook de nodige vernielingen.
Maar vóór de bezetting was de boulevard al onder handen genomen door het Nederlandse leger zelf. Langs de hele boulevard waren loopgraven gegraven en mitrailleurnesten ingebouwd. Naast alle trappen had je zo'n mitrailleurnest met zicht op zee. Ik dacht dat ze dat kazematten noemden; dat was rond 1938. Ook was toen af en toe zichtbaar dat Nederland bezig was met de luchtvaart, want soms landde er een een- of tweedekkertje op het strand rechts van de pier.
Op de pier vertoefde meestal de bezittende klasse; zelf mochten wij er alleen maar naar kijken. Ik was te jong en te arm om op de pier te flaneren.
De oorlog betekende het schandaligste deel uit de Scheveningse en Nederlandse geschiedenis. De bezetters en consorten begonnen aan een mensenjacht die erger was dan velen zich kunnen voorstellen. Ze begonnen met de zwakste groepen uit de samenleving. Zo werd er jacht gemaakt op geestelijk gehandicapten, zigeuners en werkelozen. De laatste groep werd te werkgesteld in Duitsland waar fabrieken genoeg waren, tot sommige fabrieken platgebombardeerd werden.
Joden, arm en rijk, jong en oud, die zowel in Scheveningen als in Den Haag woonden, werden op transport gesteld naar Buchenwald, waarvandaan nooit iemand terugkwam.
Dit zijn enkele veranderingen die Scheveningen hebben getroffen. In de oorlog is er voor ons gezin ook veel veranderd. Ik was twaalf jaar toen we werden bezet en ongeveer vijftien toen wij moesten evacueren en in Den Haag werden gehuisvest. Tot november 2007 ben ik daar gebleven.
In de periode van 1943 tot 1947 is er ook het een en ander gebeurd. Mijn eerste werkgever was een surrogaatzeeppoederfabriek aan de Hooikade in Den Haag waar ik voor het verpakken van de surrogaatzeeppoeder beloond werd met één (niet zilveren) rijksdaalder per week. Daarvan kreeg ik drie kwartjes zakgeld voor de bioscoop. Daarna heb ik bij de firma Vrolijk prikkeldraadversperringen in de duinen aangelegd. Dat werd beloond met ongeveer zeventien gulden en was dus goed betaald werk. Na verschillende omzwervingen was het ook zeer prettig.
Piet Dijkhuizen