Uw zoekopdracht Uw zoekopdracht

Herinneringen aan rituelen

In 1948 ging ik naar de Paschalisschool aan de Bisschopstraat. De school hoorde bij de Paschaliskerk. Iedere week gingen we naar die kerk. Of iedere dag? Dat weet ik niet meer. Ik weet nog wel heel goed dat we bij de Hoogmis op zondagochtend in de linkerzijbeuk zaten. Ik zat altijd naast juffrouw Frankemolen, de juffrouw van de eerste klas. Ik lette dus dubbel goed op, om geen fout te maken bij het opstaan of weer zitten en was vooral heel erg stil. Soms was mijn vader er ook. Die schoof dan zijn bril bovenop zijn hoofd om het missaal te kunnen lezen. Zou de juffrouw dat wel normaal vinden? Soms was er ook een van mijn broers bij. Wij waren niet zo'n 'met zijn allen'-familie. Zachtjes kneep ik mijn ogen een beetje dicht. De kaarsen in de luchters kregen dan allemaal stralenkransen. Zo mooi. Ik leerde hoe ik ze groter en kleiner kon maken. "Hoe zijn ze nou echt", dacht ik. Helemaal achter op het altaar was iets wat op een gouden grot leek. Een pater die de mis deed in witte en soms gouden kazuifel schudde een sleuteltje uit zijn wijde mouw, stak dat in het gouden deurtje en haalde er een kelk uit. Dan meteen weer op slot en het sleuteltje terug in de mouw. Over het altaar lange witte kleden. Het glimmende hout van de banken; ze roken naar boenwas. Een hoog schuin dak. De griezelige, grijzig-zwarte platen aan de muur. Zouden ze nou nooit iets anders op kunnen hangen dan die treurigheid?



De moeders zetten allemaal een hoed op om naar de kerk te gaan. De vaders moesten die juist afzetten. In de winter streek ik stiekem met een vinger over de jas van de mevrouw naast me. Zo heerlijk zacht, net het velletje van een poes. Iedere week op zondag hetzelfde ritueel. Drie paters deden de mis. Die heetten dan opeens heren. De misdienaars kleine jongens, de grote jongens acolieten, gekleed als kleine paters. De misdienaars hielpen met het afwasje. Er stond een klein kannetje op een blaadje. Het leek op een suiker-en-melkstel. De misdienaar goot een beetje water in de gouden kelk. De pater schudde de kelk zachtjes heen en weer en dronk het water op. Dan kreeg hij een kraakhelder wit servet. Daarmee droogde hij de kelk af. Hetzelfde gebeurde met de beker waar de wijn in gezeten had. De schone spullen zette de pater direct terug in de veilige plaats. De mis was dan bijna afgelopen. Maar daarvoor hadden de misdienaars de paters nog toegezwaaid met het wierookvat. Dat rook wel lekker. Soms deden de acolieten het. Dan keerden ze zich naar de mensen in de kerk, kwamen er wolken lichtgrijze rook en werd ik misselijk van de zware wierookdampen.
 
Stapje voor stapje begreep ik dat de vaders die de Paschaliskerk bezochten rijk waren. Dat ze vaak een auto hadden en dienstmeisjes, vis op vrijdag en verder alle dagen vlees. Dat dat eigenlijk uitzonderlijk was. De paters zagen er wat armer uit, maar wel lekker warm. Bruine, dikke, wollen pijen met een capuchon en een touw met kwastjes als riem. Blote voeten in sandalen. Ik vond ze onwijs aardig. Pas veel later begreep ik dat het Franciscanen waren, de volgelingen van Franciscus die met de vogeltjes en de dieren praatte.
Vlak voor de mis begon, draaiden de mensen die vlak voorin de kerk zaten zich om. Sommigen gingen er zelfs bij staan. Het leek of ze de mensen in de kerk bekeken om te controleren of ze er wel fatsoenlijk uitzagen. Ik was een beetje bang, maar ook bozig onder die blikken.
 
Met mijn eerste communie is er iets vreselijks voorgevallen.
Het hele ritueel van niet eten en niet drinken was ons in de voorbereiding op school al ingestampt. Thuis werd er niet over gepraat. Onze naaister had een lange witte jurk gemaakt met een ceintuur en pofmouwtjes. Mijn moeder, die heel veel ziek was, maakte het mutsje met een bandje onder de kin. Ze noemde het een kapertje.



De generale repetitie was in de kerk, inclusief knielen op de rode stof van de communiebank, handen vouwen, mond opendoen wanneer de pastoor twee meisjes van je verwijderd was, zachtjes tong uitsteken, nep-hostie ontvangen, opstaan en teruglopen naar je bank. Ik was de langste en liep dus achteraan in de rij.
Hemelvaartsdag 1950. Tante Lies kwam logeren, zij in mijn grote-mensenbed en ik weer in het groene, houten kinderbed. We werden vroeg wakker op de ochtend van de grote dag. Tante nam een pepermuntje en gaf mij er ook een. Ik had het net opgezogen toen de paniek toesloeg. Nu kon ik niet meedoen met de eerste heilige communie: ik zou dan een doodzonde begaan. Daar stond de hel op. Mijn moeder had veel moeite voor mijn feest gedaan, ik durfde het tegen niemand te zeggen. Flauwvallen? Lukte niet. Acute blindedarm ook niet. Zo liep ik achter in de rij; ik zou als laatste de communie krijgen Ik wist dat ik dan in de fik zou vliegen. Dat was de oplossing. De hostie smolt in mijn mond. Zachtjes stond ik op van de communiebank. Ik was niet in vlammen opgegaan. We noemden veel mensen tante en oom, maar hadden nauwelijks echte familie. Als kinderen wisten we dat verschil niet. Tante Lies was Joods van geboorte. Ze had in de oorlog bij ons gewoond. Ze had perfect geblondeerd haar. Ze wist niks van katholieke communierituelen.
Ik heb het nooit verteld aan mijn vader en moeder, die al lang, lang geleden gestorven zijn. Wie weet trekken ze nog een wenkbrauw op of trekken een rimpel in hun voorhoofd, maar zeker niet naar mij. Wel naar het 'gedoe'. Ik hoor mijn moeder vol overtuiging zeggen: "Onze Lieve Heer is zo gek nog niet, maar Hij heeft rare kostgangers".
 
Mijn ouders trouwden op 18 april 1938 in de Boskantkerk. Er bestaat één fotootje van, verder niks. Het eerste huis van mijn ouders was vlakbij de Nieuwe Uitleg, in de Kanonstraat. Dat huis ging kapot door het oorlogsgeweld. Daarna woonden ze in het Bezuidenhout. Door het vergissingsbombardement van 3 maart 1945 zijn veel foto's verloren gegaan. Een aantal jaren geleden kwam ik in de huidige Boskantkerk, dat nu een rooms-katholiek spiritueel centrum is. Het altaar staat daar vol met heel groot zilverwerk. Het bleef me maar bezig houden. Zouden die enorme kandelaars uit de oude Boskantkerk komen? Ik dacht het en hoopte het. En nu weet ik het zeker, dankzij een mede-auteur van dit verhalenboek. Mijn ogen zien dezelfde kandelaars waarin de kaarsen brandden op de trouwdag van mijn pa en moe. Ik weet weinig antwoorden op de waaroms. Maar de blikken die elkaar kruisen, brengen mij bij iets van een 'daarom'.

Els Walter
 

Reacties: Geen berichten
De reageermogelijkheid is momenteel gesloten.