Uw zoekopdracht Uw zoekopdracht

En toen kwam die vreselijke dag

Ik ben geboren op 21 december 1935 en heb de oorlog dus als kind meegemaakt. Door de boeken van Ronald van Onselen kwam er bij mij weer veel over de oorlog omhoog.

Voor het bombardement
We woonden in de Van Mierisstraat. In de gang stond altijd een koffertje van riet. Dat was een vluchtkoffertje voor als er iets zou gebeuren.
Op een dag (de juiste datum weet ik niet) hoorden we een enorme klap en roken een vreselijke benzinelucht. Mijn moeder trok mijn twee kleine broertjes uit hun bedjes en rende met ons de gang in. Kerosine droop langs de muren en er zat een enorm gat in ons dak. Er was een vliegtuig beschoten, die daarop zijn kerosinetanks had losgelaten. Een ervan was op ons huis terechtgekomen. De tweede kwam neer op een huis aan de Hoefkade en veroorzaakte daar een vreselijke brand. Het vliegtuig stortte neer in het Zuiderpark.
Daar zaten we dan met z'n allen, met een groot gat in het dak. Het was een huurhuis en de huisbazen wilden of konden het gat niet repareren. Noodgedwongen gingen we verhuizen naar het Bezuidenhout, François Valentijnstraat 70. Het was een groot huis met wel zes kamers en een heel lange tuin. Het was koud en vochtig en het stikte er van de muizen.
Ik moest naar een andere school, de St. Liduinaschool in de Amalia van Solmsstraat. We mochten niet linksaf naar de 1e van der Boschstraat vanwege de startbanen voor de V-2's die bij het Malieveld werden afgeschoten. Op de hoek van onze straat stonden Duitse soldaten met mitrailleurs. Dat gaf een angstig gevoel. Op weg naar school en op de terugweg moesten we langs hen heen. Soms vroegen ze waar we moesten zijn en dat klonk niet bepaald vriendelijk.
We mochten wel rechtsaf. Dan stonden we op weg naar school in de etalage van kantoorboekhandel Zeppelin te kijken. Die verkocht ook speelgoed. Veel daarvan hadden we niet. We hadden wel wat oud speelgoed gekregen van een nicht. Ons houten speelgoed werd in de kachel verbrand; er was geen brandstof voor de kachels. Soms mochten we wel eens een potlood of kroonpennetjes kopen. De man en de vrouw van de winkel hadden allebei een hoge rug, waren niet groot en ook niet vriendelijk.
Bij ons in de straat had je een melkwinkel, Dobbe en een kruidenier, Van der Meer. Op de hoek van de Daendelsstraat was een sigarenwinkel, Guyt. Als er in de krant had gestaan welke bonnen er die week uitkwamen stond je soms met een meegebracht schaaltje uren in de rij voor bijvoorbeeld 100 gram jam.
Ik weet nog dat al het koper ingeleverd moest worden. Daar werden door de Duitsers hulzen van gemaakt. Mijn vader had al het koper in papier en paardendekens ingegraven. Later hebben we dat weer teruggevonden. De radio moest ook onder de grond, want je mocht niet naar de nieuwsberichten luisteren. Ook de fietsen werden ingepikt. De fiets van mijn moeder was nog niet afgepakt. Hij had een verlengde voorvork met een stepwiel, geen gezicht, maar het was het enige vervoermiddel dat je had.

En toen de razzia's, dinsdag 21 november 1944. Alle mannen van 17 tot 40 jaar moesten opkomen. Mijn vader was 32 jaar en moest ook. Mijn moeder bleef alleen achter met vier kleine kinderen. Ik was de oudste, net negen jaar.
De hongerwinter daarna was vreselijk. Er was geen gas, geen elektra, geen kolen en mijn vader was er ook niet. Er was ook bijna niets meer te eten. Alles wat brandbaar was ging in kleine stukjes in een majokacheltje. Dat kacheltje stond op het fornuis in de keuken. We hadden van een ondergedoken oom een zak tarwe gekregen. De tarwe werd gemalen in de koffiemolen, met water gekneed en in een gietijzeren juspan op het majokacheltje gebakken en omgekeerd. Het was net cement, zo droog. Maar het was een van de weinige dingen die we te eten hadden. Alles was op de bon. Volwassenen hadden een persoonsbewijs en een stamkaart. Daarmee kon je bonkaarten ophalen.

We hoorden via anderen dat op het Spui bij een bakker een doodgeschoten jongen in de etalage lag. Hij had volgens zeggen een brood gestolen en werd als voorbeeld tentoongesteld.
Op een avond werd er gebeld en op de deur gebonkt. Er stonden twee Duitse soldaten voor de deur. We moesten de gordijnen beter sluiten: de vijand mocht geen licht zien. We hadden echter geen elektriciteit en dus geen licht. Kaarsen waren er ook niet. Als verlichting stond er een schaaltje of oude jampot gevuld met water en een laagje olie. Een vierkant kartonnetje met een kaarslontje was de pit. Dat 'lampje' stond voor de spiegel voor meer licht. En dat kleine beetje licht scheen toch door de gordijnringen naar buiten. Mijn jongste broertje was op dat moment erg ziek. Een van de twee soldaten vertelde dat hij thuis een vrouw had en ook zo'n klein kindje. De tranen liepen over zijn gezicht. Hij hoorde niets van hen, zoals wij niets van onze vader hoorden. Ze lieten een reep chocolade achter voor als mijn broertje beter was en gaven mijn moeder twee sigaretten als een gebaar van goodwill.
Als het luchtalarm ging doken we de kelder in tot het sein 'veilig' ging. Dat alarm klonk nogal eens. Soms duurde het voor je gevoel uren. We zaten dan op een kluitje in de kelderkast; doodsbang hielden we elkaar vast.
Op een zondagmorgen stond er een bed in onze straat met een zieke man erin. Er stond een huilende vrouw bij. Ze waren op straat gezet door de mensen bij wie ze ondergedoken waren. Het waren joodse mensen. Later werden ze opgehaald door een Duitse vrachtwagen. Het was afschuwelijk. Hoe kunnen mensen op zo'n gruwelijke wijze met hun medemens omgaan.
Een oom van ons werd ook opgepakt. Hij was niet joods, maar hij was homo. Toen hij na de oorlog terugkwam zat hij vol littekens en hij had een getatoeëerd hakenkruis op zijn rug. Hij heeft er voor zijn leven een trauma aan overgehouden.
Van mijn vader hoorden we al die tijd helemaal niets. Boven ons woonden NSB'ers, de familie Vos. Ze deden niet veel, maar we waren doodsbang voor ze. Ze werden door de buurt genegeerd. Aan de overkant woonden mijn vriendinnetjes Ansje en Waltrud Verbruchen. Hun vader had een hoge rang bij de Duitse Wehrmacht. Hun moeder was een aardige vrouw. De meeste mensen waren bang voor verraad. Alles wat Duits was werd gehaat en dus ook dit gezin. Maar het waren wel mijn vriendinnetjes. Op Dolle Dinsdag zijn ze gevlucht. Op de trein waar ze inzaten is een bom gevallen. We hebben nooit meer iets van hen gehoord.

Het bombardement
En toen kwam die vreselijke dag. Zaterdag 3 maart 1945. Het begon al vroeg met vreselijke herrie. Vliegtuigen vlogen over en gooiden brandbommen. Er waren knallen en veel gillende mensen. We waren doodsbang. Aan de overkant van ons huis stond alles in brand. Mijn moeder zette de twee kleinsten in de kinderwagen en we gingen naar buiten, vluchtend voor de bommen en de brand. We holden met de menigte vluchtende mensen mee.

 
Francois Valentijnstraat, H.B. Olierook

We gingen richting Schenkweg; waarheen precies wisten we niet. Er reden handkarren vol met dode en gewonde mensen. Er lagen lakens over hen heen en alles zat onder het bloed. De stank en het gegil waren vreselijk. Iedereen was in paniek. We bleven lopen: Schenkviaduct, Rijswijkseplein, Hoefkade. Op de De la Reyweg kregen we van mensen een glaasje water. We liepen nog verder en kwamen uiteindelijk bij een tante in de Govert Bidloostraat terecht. We hadden niets bij ons, zelfs het vluchtkoffertje dat altijd klaar stond niet. We waren het in de paniek vergeten. Later hoorden we dat het een Vergissingsbombardement van de Engelsen was geweest.
Na een week gingen mijn moeder en ik kijken wat er van ons huis overgebleven was. We waren nog maar net binnen toen er een V-1 overging. Aan het geluid kon je horen wanneer hij ging vallen. Dan maakte hij een soort stotterend geluid en kon je op de knal wachten. "Deze gaat vallen", zeiden we en doken de kast in. Hij viel inderdaad, op de Schenkweg, hoek Vlietstraat.
Ons huis stond er nog, maar de ramen waren gesneuveld. Mijn moeder heeft ze met karton dichtgemaakt. Na een paar weken gingen we weer naar huis. Het was een akelig en troosteloos gezicht, al die puinhopen in onze straat. En toch speelden we er later in. Soms vonden we een kopje of een oud pannetje.

De tijd na het bombardement


Op 1 maart hadden we van het Zweedse Rode Kruis voedsel gekregen. Wat waren we blij met het Zweedse wittebrood; het smaakte voor ons als cake. Tot zelfs na de bevrijding was alles op de bon. Een paar huizen verderop woonde een NSB'er. Hij was na de bevrijding gevlucht of opgepakt. De buren hebben alles wat eet- en bruikbaar was uit zijn huis gehaald. Alles werd geladen op de kolenwagen van kolenboer v.d. Akker. Het werd verdeeld onder de mensen uit onze straat. Er was koffie, thee, eten in blik, lakens, handdoeken en nog veel meer.
Ik ging in die tijd niet meer naar school. Op een dag moest ik even voor een boodschap naar drogist Neefjes op de Schenkweg. Daar stonden een hoop mensen en er werd gegild. Ze waren bij vrouwen hun haren aan het afknippen en riepen "moffenhoeren". Ik wist niet hoe snel ik thuis moest komen, zonder boodschap. Als kind van negen weet je niet wat hoeren zijn. Later hoorde ik dat er met teer een hakenkruis op hun hoofd gezet is.
Op Bevrijdingsdag gingen de mensen massaal naar de Bezuidenhoutseweg. Daar kwamen de vrachtwagens en tanks binnen. De Canadese soldaten zaten boven op de tanks. Ze zwaaiden en gooiden met chocolade en sigaretten. Daarna is, zoals eerder vermeld, alles nog heel lang op de bon gebleven. Er waren ook bonnen voor textiel. Schoenen waren heel schaars. Alles werd dan ook eindeloos opgelapt.
Mijn vader was nog steeds niet thuis. Bij het Rode Kruis had hij een plattegrond gezien waarop stond wat er platgebombardeerd was. Onze straat stond daar ook op. Eindelijk kwam mijn vader thuis, in juni. Met lood in zijn schoenen kwam hij de straat in. Hij had niet gedacht ons weer in levenden lijve terug te zien. Over de tijd dat hij weg was geweest sprak hij nooit. We zijn nog twee jaar in het huis in het Bezuidenhout blijven wonen, tot we eindelijk een ander huis kregen.
Op dat moment ben je eindelijk weg uit die ellende, maar het blijft je altijd bij. Als er een vliegtuig over gaat denk ik nog altijd, als het geluid niet meer te horen is: "Gelukkig, het is weer voorbij".

 
Brief van mijn vader aan mijn moeder



En nu?
Wij zijn er zonder kleerscheuren vanaf gekomen. Vele mensen echter niet. Wij hebben het goed, maar wat er gebeurd is blijft altijd aan je knagen. Vooral als je op de televisie al die ellende van nu ziet. Het doet je vooral verdriet als je die arme onschuldige kindjes ziet. Er is nog steeds honger. Er zijn nog steeds martelingen en geweld. Rassenhaat en al die onenigheden over verschillende geloven. En niet te vergeten al dat oorlogstuig en wapens die steeds maar dodelijker worden. Als je aan al deze dingen denkt is er helaas weinig veranderd in de wereld.

Ans Hartwijk-den Reijer

 

Reacties: 1-1
Door Gast: Theo Zwaaf @ 2015-10-26 14:52:23
op het nippertje
Mijn ouders woonden toen met hun vierjarig dochtertje Irene en enkele maanden oude zoontje Richard(Dick) in de Anna van Saksenstraat toen de hel losbarstte. Zij gingen er ijlings vandoor met de kleren die ze aan hadden en Richard in de kinderwagen toen mijn moeder plotseling op de drempel van de deur naar de straat stopte. Er kwam een ruit rakelings langs de kinderwagen en sloeg te pletter op de stoep. Ze renden de straat in en toen hoorden ze een vreselijke knal. Mijn moeder is later, na het bombardement, gaan kijken in haar straat naar hun portiekwoning. Het enige wat er over was was een stuk muur waarop haar zout-zeep-soda bakjes nog stonden. Ze waren alles kwijt maar gelukkig nog in leven.
Mijn vader is 90 geworden en mijn moeder ruim 100. Hun dochter Irene woont nu in hun huis wat ze destijds, na de oorlog, kregen toegewezen.
Reacties: 1-1
De reageermogelijkheid is momenteel gesloten.