Uw zoekopdracht Uw zoekopdracht

De strijd om de peuterspeelzalen

 

WAT VOORAFGING
Ik kan me vanuit mijn jeugd niets herinneren wat bij ons thuis een meisje niet zou mogen en een jongen wel. Bij ons werd er niet 'benauwd' gedacht. Protestante vrienden hebben was in ons katholieke gezin geen punt. Ik begreep pas later uit boeken dat dat niet overal zo was. Homofilie was normaal. We aten paprika, knoflook, courgettes etc. Mijn moeder had wel bepaalde opvattingen. "Ach, laat ze maar, het zijn nou eenmaal jongens." (Ik had vijf broers en een zusje dat ruim tien jaar jonger was). Soms vond ik iets 'niet eerlijk', maar mijn moeder wist dan dat ik "later vijf ridders zou hebben die me zouden dragen". Jongens waren nou eenmaal niet wijzer, vond ze.
Mijn moeder was heel veel ziek; daardoor deed ik van alles. Daar kreeg ik dan de nodige complimenten voor en verder werd ik behoorlijk vrij gelaten. Ik was vijftien toen ik naar dansles ging. Vreselijk verlegen, lang, een dure saaie jurk. Ik ging gewoon zelf op de fiets. Al gauw werd ik steeds door dezelfde lange magere jongen gevraagd om te dansen. Dat was heel prettig.

GETROUWD EN MOEDER
Een dag voor mijn twintigste verjaardag trouwden we. Met mijn werk als doktersassistente stopte ik. Met mijn man en dochter woonde ik op een zolder op een romantisch plekje aan een Haagse gracht. Mijn man was in dienst in La Courtine (weet je nog, van Lieve Ine?) en zo deed ik alles daar zelf. Alles hemelsblauw geschilderd. Oude spullen opgeknapt. Ik vond het heerlijk. Mijn man werkte verder als journalist.

ISOLEMENT
Later verhuisden we naar een net gebouwde flat in Mariahoeve. Ruimte voor nog een kindje. Ik keek naar de kinderwagen aan de overkant, naar die andere moeder, maar er was geen contact. In gedachten zag ik de straat waar ik als kind woonde. Brede stoep, voortuintjes, groot genoeg om buiten te spelen. Piepende hekjes. Veel te beleven. De koffie 's morgens met buren.

DE EERSTE STAPPEN
Ondertussen bouwde mijn vage onbehagen zich op. Mijn zoontje zei voor het eerst 'dag' in de lift en niemand zei wat terug. Voor mij was het de spreekwoordelijke druppel: ik wilde wat anders. Bij toeval kwam ik ergens achter in Mariahoeve terecht bij een straatfeestje: de vereniging 'Ons Genoegen', eigenaar van de eerste huisjes, bestond tien jaar. De wethouder reed op de step over een plank en het feest was geopend. Ik raakte met hem in gesprek: "Weet u wel hoe saai het hier is voor peuters, voor jongens die willen voetballen, voor ouderen die willen kaarten?" Ja, ik had wel ideeën. "Mevrouw, een idee van uzelf, stuurt u een brief naar de gemeenteraad." Ja direct, dezelfde avond. Er kwam antwoord. De gemeente had een brief gekregen van drie vrouwen die allemaal iets voor de peuters wilden.
We kregen het 'oranje' boekje toegespeeld. Daarin werden initiatieven rond Arnhem beschreven. We zochten onze hele wijk af naar bruikbare ruimte en begonnen onze eerste peuterspeelzaal. We deden alles zelf: speelgoed opknappen, de ouderbijdrage innen (naar inkomen), geschikte leidsters zoeken, contact houden met de GGD, de dekseltjes op de wc, gemeenteraadsleden bestoken over subsidie. En vooral: altijd en overal blijven uitleggen waarom een peuterspeelzaal belangrijk was voor de ontwikkeling van het jonge kind. En voor de moeder die eindelijk een paar uur haar eigen dingen kon doen.


 

VAN DE WIJK NAAR DE STAD
Zo werd ik voorzitter van de Haagse Stichting Peuterspeelzalen. Ik wist dat het alleen zou lukken om tot een sluitende subsidieregeling te komen als er in veel Haagse wijken peuterspeelzalen zouden ontstaan, zodat aangetoond zou worden hoe structureel de behoefte was. Het viel me op dat het niet uitmaakte welke partij aan de macht was. De meeste raadsleden begrepen er in eerste instantie niks van. Ze hadden als kind toch ook niet op zo'n speelzaal gezeten? Dan bleef ik maar uitleggen hoezeer de wereld sindsdien was veranderd.

Het peuterspeelzaalwerk, de acties voor subsidie. Ik belde gemeenteraadsleden van alle fracties op dezelfde dag op. Geen partijpolitieke actie, geen getouwtrek, maar een zaak van gemeenschappelijk belang. Uiteindelijk was Den Haag de eerste stad met een subsidieregeling voor peuterspeelzalen. 'Jan Klaassen' en 'Katrijn' waren de eerste twee en er kwamen er nog eenentwintig bij, de laatste in Loosduinen.  Koningin Juliana opende in 1973 de Zeezwaluw op de grens van Spoorwijk en Laakkwartier. Haar kleinzoon was toen zelf een peuter. "Waar kan je die leuke blokken kopen?" vroeg ze.  Nee, die waren niet te koop. "U kunt dat vragen aan deze jongens, die hebben ze ontworpen en getimmerd." (Het waren jongens van de ITO school, Individueel Technisch Onderwijs). Participatie van de ouders was noodzaak. Ze inden de ouderbijdrage, beheerden de kas, vervingen de leidster bij ziekte, kochten speelgoed enz.

VAN DE STAD NAAR HET LAND
Ondertussen was ik lid geworden van de Werkgemeenschap Kindercentra Nederland van de werkgroep LAK, Landelijke Actiegroep Kindercentra. We bestookten Tweede-Kamerleden van de vaste kamercommissie van maatschappelijk werk. We beschikten over een schat aan gegevens over de vraag waarom een peuter zich meer zou kunnen ontwikkelen in een peuterspeelzaal.
Er kwam een motie van Tweede-Kamerlid mevrouw Smit-Kroes: Alle kinderen met drie jaar naar school. Begreep ze de waarde van spelen wel? We huurden een kerkgebouw; het zat bomvol. We waren woest. De motie werd niet aangenomen. De discussies werden uitgezonden door het VPRO-programma 'Berichten uit de samenleving'.
We gingen met peuters, ouders, leidsters, speelgoed en een oud vloerkleed naar het Binnenhof en speelden daar. Kamervoorzitter Vondeling danste de Zevensprong met de peuters. De schoonmaaksters brachten chocolademelk. Ik werkte serieus aan het bereiken van het uiteindelijke doel: een landelijke subsidieregeling. Ja, en na jaren is dat ook gelukt. Wel moest eerst nog de toenmalige minister van CRM, Van Doorn, worden ingepakt in een hele lange kastrol vol kindertekeningen. Zijn beloftes bleken niet nagekomen in de CRM-begroting. Zo dacht hij óns in te pakken, maar de peuters sloegen terug. Het geld is er gekomen. Peuterspeelzalen zijn niet meer weg te denken.

TERUGBLIK
Met vele anderen heb ik zeven jaar meegewerkt aan de totstandkoming van peuterspeelzalen. Of ik het weer zou doen? Ja. Kijk maar naar peuters. Hoeveel plezier ze hebben met elkaar. En met de ruimte om te hollen en te springen. Nee, dat kan nog maar zelden op straat. Maar het blijft net zo nodig.

Elisabeth Walter


Reacties: Geen berichten
De reageermogelijkheid is momenteel gesloten.