Uw zoekopdracht Uw zoekopdracht

Emancipatie

JEUGD
Toen ik een jaar of twaalf was, las ik in een tijdschrift een verhaal over een meisje dat in Delft had gestudeerd en nu een goede baan had als ingenieur. Ik besloot toen dat ik wilde studeren.
Op het lyceum wilde ik na de brugklas de HBS kiezen, maar de rector ontbood mijn vader en raadde hem aan mij naar de gymnasiumafdeling te laten gaan. Aangezien veel kinderen uit mijn klas daar ook heen gingen, vond ik het wel goed. Het was een soort dubbele emancipatie: van mijn ouders, die hun kind naar een schooltype lieten gaan waar in Assen, waar zij vandaan kwamen, alleen notabelen hun kinderen heen stuurden en van mij, een eenvoudig meisje dat werd uitverkoren, want zo voelde ik het, om de moeilijkste middelbare schoolopleiding te volgen. Het was een moderne openbare school, waar geen verschil tussen jongens en meisjes werd gemaakt. Dat deden de Duitsers wel: de jongens uit de hoogste klassen moesten naar Duitsland.

STUDIE
In 1947 deed ik eindexamen Gymnasium Alfa. Ik had mijn idee om ingenieur te worden laten varen. Mijn ouders wilden dat ik naar de kweekschool ging, want dan kon ik als ik trouwde en kinderen kreeg blijven werken; de werktijden liepen dan immers gelijk met de schooltijden van de kinderen. Een moderne gedachte, maar ik had meisjes ontmoet die in Leiden rechten studeerden en dat wilde ik ook. Ik werd lid van de Vereniging van vrouwelijke studenten (VVSL), een club van meisjes die wel beseften dat zij de mogelijkheid om te studeren te danken hadden aan vrouwen als Aletta Jacobs, dus aan wat later de eerste emancipatiegolf heette, maar zich niet echt bezighielden met de positie van de vrouw. Zij voelden zich de gelijken van de mannelijke studenten. Pas bij de colleges personen- en familierecht realiseerde ik me de afhankelijke positie van de gehuwde vrouw. Ik had veel contact met de hoogleraar Romeins recht, professor van Oven. Hij was een groot voorstander van de opheffing van de handelingsonbekwaamheid van de gehuwde vrouw. Hij vroeg me in 1951 of ik voor het eerste nummer van het nieuwe juridisch studentenblad, Ars Aequi, een artikel wilde schrijven over dat onderwerp. Bij het veertigjarig bestaan van het blad werd het artikel weer afgedrukt. Ik heb het nog eens nagelezen. Het was maar een slap verhaal, geen enkele boosheid.

WERK
Nadat ik afgestudeerd was, solliciteerde ik bij het departement van justitie. Bij het sollicitatiegesprek begreep ik dat het feit dat ik vrouw was en verloofd, een aanbeveling was. Er was behoefte aan jonge juristen, maar er kon weinig vooruitzicht op promotie worden geboden. Aangezien ik bij mijn huwelijk ontslagen zou worden en dus geen carrière-aspiraties zou hebben, was ik een geschikte kandidaat!
Toen ik in 1951 op het departement begon, werkten er nog maar vier andere vrouwelijke juristen. We spraken elkaar geregeld, maar hadden geen enkele reden om te klagen over discriminatie. Slechts één keer maakte ik mee dat we als vrouwen anders werden behandeld dan onze mannelijke collega's. Met de afdeling gingen we op bezoek bij de directie politie, die in een ander gebouw was gevestigd. We kregen een uitgebreide rondleiding, maar tot één ruimte hadden mijn vrouwelijke collega (plv. hoofd van de afdeling) en ik geen toegang. Dat was een soort museumpje van in beslag genomen porno; dat was niet geschikt voor dames! Merkwaardig als je bedenkt dat ik net bezig was met een zedenzaak, waar Kamervragen over waren gesteld...
Na drieënhalf jaar eindigde mijn buitengewoon plezierige periode bij justitie abrupt. Ik ontving een brief van de minister van justitie dat hij van de burgemeester van Den Haag had vernomen dat ik op 5 maart 1955 in het huwelijk zou treden en dat ik dus met ingang van die datum werd ontslagen. Gelukkig wel eervol!
Ik had de indruk dat men zich er op het departement wat ongemakkelijk bij voelde dat men verplicht werd een ambtenaar die goed functioneerde te ontslaan. Ik kreeg een afscheid als ging ik na veertig jaren trouwe dienst met pensioen.

HUWELIJK EN VRIJWILLIGERSWERK

Na mijn huwelijk kreeg ik het gevoel dat ik officieel niet meer bestond. Alle brieven van ambtelijke instanties en ook wel van anderen waren gericht aan mijn echtgenoot en als het de kinderen betrof aan 'de vader van'.
Op 1 januari 1957 werd de handelingsonbekwaamheid van de gehuwde vrouw opgeheven. De huwende ambtenares werd niet meer ontslagen. De man bleef hoofd van het gezin en de vader hield de macht over de kinderen. Wij kregen er vier.
Om nog enige intellectuele afleiding te hebben werd ik lid van de Vereniging van vrouwen met academische opleiding (VVAO). De vrouwen die ik daar ontmoette, hadden als zij niet getrouwd waren goede banen, zoals museumdirecteur, lerares of advocaat. De getrouwde vrouwen hadden over het algemeen geen baan, al waren er een paar die lesgaven of op het advocatenkantoor van hun echtgenoot werkten.
Na drie kinderen had ik het gevoel dat ik als ik niet helemaal gefrustreerd wilde raken toch wat bezigheden buitenshuis moest zoeken.
Ik kwam in het bestuur van een reclasseringsvereniging, in het bestuur van de afdeling Rotterdam van de VVAO en vervolgens in het hoofdbestuur van die vereniging. Maar dat was vrijwilligerswerk en ik wilde toch wel weer eens geld verdienen; het was niets voor mij om financieel afhankelijk te zijn. Niet dat ik dat erg merkte, want ik kon vrijelijk beschikken over het geld dat mijn man verdiende; hij vond het wel gemakkelijk als ik de uitgaven regelde.
Ik werd enquêtrice voor het budgetonderzoek 1963-1964 van het CBS. Dat kon in de avonduren. Het was een interessante ervaring. Je moest gezinnen uit alle lagen van de bevolking van Rotterdam bezoeken. Ik ontdekte hoe verschillend de financiële verhoudingen tussen man en vrouw in de gezinnen lagen. Vooral vrouwen die lid van de vrouwenafdeling van een politieke partij waren, hadden inzicht in de inkomsten en uitgaven van het gezin.

TERUG BIJ JUSTITIE
Toen deed zich de mogelijkheid voor om weer op het ministerie van justitie te gaan werken Mijn man was daar gedetacheerd en op een dag vroeg mijn oude baas hem of ik zin zou hebben om terug te komen. Mijn man zei meteen ja, want hij wist hoe graag ik op het departement had gewerkt en hoe ik het had gemist. Uiteraard was ik enthousiast. Ik zou wel binnen een week moeten beginnen… Het werk zou maar 15 uur per week in beslag nemen (ik werd een van de eersten die parttime zou werken) maar ik moest wel tweemaal per week van Rotterdam naar Den Haag heen en weer reizen. Het lukte ons om op korte termijn een opvang te regelen voor de kinderen, van wie de jongste net naar de kleuterschool was gegaan.
Veertien jaar na mijn ontslag keerde ik terug op de stafafdeling wetgeving. Ik werd lid van de interdepartementale commissie die was belast met de voorbereiding van de wetten tot goedkeuring van de internationale verdragen voor de rechten van de mens. Getoetst werd of de Nederlandse wetgeving in overeenstemming was met deze verdragen. Een belangrijke bepaling was het verbod van discriminatie. Het verbod van discriminatie van de vrouw kreeg in die tijd veel aandacht. De Verenigde Naties riepen 1975 uit tot Jaar van de Vrouw. Ter gelegenheid daarvan werd door de Nederlandse regering een commissie ingesteld die moest adviseren over de emancipatie van de vrouw. Aangezien ik mij bezighield met de rechten van de mens leek ik het meest geschikt mij ook bezig te houden met 'de rechten van het mens', zoals ik het noemde. Tot mijn grote genoegen werd ik ambtelijk lid van deze Emancipatie Kommissie (EK). Ook van andere departementen werden ambtenaren toegevoegd aan de commissie.


EMANCIPATIE KOMMISSIE EN ICE
Voor mij was dit de belangrijkste commissie waar ik ooit in gezeten heb. Er zaten vrouwen en mannen in die al van verschillende gezichtshoeken uit hun visie op de positie van de vrouw hadden gegeven. In het bijzonder natuurlijk Joke Smit. In 1967 schreef zij 'Het onbehagen van de vrouw'. Ik kende het nog niet, maar door het lezen ervan en door wat ik van anderen in de commissie hoorde, begon bij mij de boosheid die ik in 1951 nog niet had. Ik had het gevoel dat ik door de adviezen die de commissie in haar eindrapport gaf te helpen omzetten in wetgeving en beleid een belangrijke bijdrage zou kunnen leveren aan de emancipatie van de vrouw. De tijd was er rijp voor. Richtlijnen van de EG schreven in 1976 de lidstaten gelijke behandeling en beloning van mannen en vrouwen bij de arbeid voor.
Ik nam het initiatief om geregeld met de adviserende ambtenaren van de EK samen te komen. Na enige tijd werd dit een officiële commissie, de Interdepartementale Coördinatiecommissie Emancipatiebeleid (ICE). Alle departementen benoemden er een vertegenwoordiger in.
De ICE adviseerde over de aanbevelingen van de EK en ook over andere onderwerpen met betrekking tot de positie van de vrouw. Onder andere over de bestrijding van (seksueel) geweld tegen vrouwen en meisjes. Veel onderwerpen lagen op het terrein van justitie. Het leek goed alle afdelingen erbij te betrekken. Er werd een commissie Justitie Emancipatie Stimulering (JES) ingesteld. Tot ik met VUT ging ben ik daar voorzitter van geweest. Er werd bekeken welke wetten en maatregelen op het terrein van justitie direct of indirect discriminerend waren voor vrouwen. Deze werden opgenomen in het door de ICE opgestelde rapport 'Anders geregeld'. Het was de bedoeling dat deze discriminerende bepalingen zo snel mogelijk uit de wetgeving zouden worden geschrapt en dat er een Wet gelijke behandeling mannen en vrouwen zou komen. Ook moest in het Wetboek van strafrecht de bepaling waarbij discriminatie op grond van ras, godsdienst e.d. strafbaar was gesteld, worden aangevuld met de gronden sekse en ook homoseksuele gerichtheid. Het bestrijden van discriminatie op deze laatste grond was ook een van de aanbevelingen van de EK.
Bij veel van deze wetgevingsprojecten was ik betrokken. Ik voelde mij niet alleen ambtelijk maar ook persoonlijk betrokken bij veel van de onderwerpen.



EN NU…
Nu ik tachtig jaar ben, vraag ik mij af: is Nederland nu 'het land waar vrouwen willen wonen', zoals Joke Smit het in 1981 beschrijft in haar gedicht 'Er is een land waar vrouwen willen wonen'? Het gedicht dat eindigt met:
 
Dat is het land waar mensen willen wonen
Het land waar de saamhorigheid bestaat.

Wya Schimmel-Bonder

Reacties: Geen berichten
De reageermogelijkheid is momenteel gesloten.