Uw zoekopdracht Uw zoekopdracht

Het bewogen leven van Piet Dijkhuizen

(ook wel bekend als Piet de zanger of Piet de fotograaf)

Door mijn foto's van visserijschepen en koopvaardijvaartuigen ben ik tot op de dag van vandaag ook buiten Scheveningen bekend. Maar ook als visserman heb ik enige ervaring.
De visserij met al zijn onbekendheden was toen ik jong was iets wat bij iedere Scheveningse jongen tot de verbeelding sprak, ook bij mij. Dus ging ik op onderzoek uit om te ervaren hoe dat reilde en zeilde.
Ik moest om te gaan varen eerst een schipper zien te vinden die behoefte had aan jongens voor de nettenploeg. Het lukte me snel: er werd me een stek aangeboden als reepschieter op de SCH 125.
Helaas lag het schip nog in Alphen aan de Rijn, want het was verlengd. We moesten tot de SCH 125 zeeklaar was eerst een reisje met de SCH 223 maken. Daarna konden we de visserij met een opgeknapt schip voortzetten. De SCH 125 was een stoomschip, ook wel een fiets genoemd. Dat had als voordeel dat wanneer de vleet was geschoten en in zee stond, de machine werd stopgezet. Hierdoor kwam er een enorme rust over je heen en kon je 's nachts behoorlijk slapen. Motorloggers hadden een motor die bleef draaien en dus altijd lawaai maakte.



De bemanning bestond uit de schipper, stuurman, machinist, stoker, kok, vier tot vijf matrozen, twee oudsten, een reepschieter en een afhouder. Allemaal waren ze ondanks hun verschillende werkzaamheden even belangrijk. De SCH 125 liep op kolen, vandaar dat er een stoker aan boord was. Doordat ik een goede band kreeg met Joost de stoker hielp ik hem dikwijls met asje wippen en overboord zetten. Het voordeel voor mij zat 'm erin dat ik, wanneer we thuis stoomden, van Joost een emmer lekker warm water kreeg, zodat ik me kon scheren en douchen op de stookplaat.
Een ander voordeel van het varen op een stoomschip was dat we bij Lerwick op Shetland aan de wal afmeerden om kolen bij te laden. Anders ging je voor anker in de baai.

Aan mijn loopbaan bij de visserij kwam na een aantal maanden een vroegtijdig einde door een ongeval, wat ik heel jammer vond. Ik had het best naar mijn zin en had al illusies om nog eens als gezagvoerder aan het roer te staan. Het zware werk was voor mij niet zo bezwaarlijk, al had je het als reepschieter erg druk. Na het helpen de vangst te verwerken moest je het schip schoonmaken voor de volgende visdag. En je had nog een paar verplichtingen, zoals het schoonmaken van de eetschalen, het bakklaar maken van ongeveer 60 haringen en zorgen voor de pap die meestal 's avonds na het schieten genuttigd werd. Ook moest je, zoals al gezegd, de stoker bijstaan zijn as te dumpen. Na het avondeten moest je weer de schalen schoonmaken.

Het voorin aanvegen hoorde er ook bij. Dat was erg belangrijk, want sommige vissers beseften niet dat het voorin twee à vier weken hun verblijfplaats was en lieten blijken dat zij waarschijnlijk in een roeiboot geboren waren… Dus lieten ze de visgraten zo uit hun mond op de vloer vallen en kon de reepschieter ze bij elkaar vegen. Die was daar altijd erg blij mee, want daarna kon hij even genieten van de romantische kant van de visserij en een shaggie roken aan dek.

Het was al met al zwaar werk, maar ik deed het zingend. Het lukte me wonderwel altijd om het reepje goed op te schieten, zodat er bij het schieten van de vleet geen kink in de kabel kwam. Tot ik op een dag bij een bakje doen met de hete ketel een smak maakte op het dek en de gloeiend hete koffie over verschillende delen van mijn lichaam kreeg, vooral op mijn borst. Na hulp van het hospitaalkerkschip, waar mijn brandwonden prima verzorgd werden, kon ik de reis nog afmaken, maar niet meer de teelt. Dat was voor mij het einde van de visserij vóór mijn diensttijd. Ik vond tijdelijk een andere baan als magazijnbediende in laboratoriumartikelen wat later, tijdens mijn diensttijd, nog veel prettige correspondentie ten gevolg had met een aardige vrouwelijke oud-collega.

In 1947 werd ik gekeurd om het vaderland te dienen. In 1948 kwam ik in dienst. Na de militaire opleiding in Loosdrecht werd ik tot mijn vreugde geplaatst op H.M. Karel Doorman. Tijdens de reis met de Karel Doorman werd ik gekeurd voor Indonesië. Na een opleiding als mitrailleurschutter ging ik begin december met de Waterman naar het toenmalige Nederlands Indië, waar wij eind december 1948 aankwamen.
Ik werd als derde matroos geplaatst op de torpedojager Tjerk Hiddes, waar ik een leuke tijd heb gehad tot het schip naar Holland ging. Op het korvet Batjan kon ik als tweede matroos hetzelfde werk voortzetten, tot dit schip in 1949 ook naar Holland ging.

Toen werd ik vanwege een staking met anderen geplaatst op een sleepboot in Tandjong Priok. Daar heb ik nog veel prettig werk verricht, zoals het naar wal duwen van de Willem Ruys. Voor het eerst werd daarbij gebruikgemaakt van een nylon tros, wat prima is gelukt. Jongens waarmee ik heb gediend waren Piet Spaans, Arie Groen, Piet v.d. Elst, Daan Verbaan en anderen. Ik heb het ervaren als een plezierige tijd. Met 2400 man zijn we in maart 1950 teruggekeerd met de Johan van Oldenbarnevelt en konden we ons weer wijden aan onze burgerlijke plichten.

Piet Dijkhuizen
 

Reacties: Geen berichten
De reageermogelijkheid is momenteel gesloten.