Uw zoekopdracht Uw zoekopdracht

Hoera voor de kokkernacht

Het keuren van schepelingen was al iets aparts. Wij moesten ieder jaar lichamelijk gekeurd worden. Dit betaalde de reder. Wanneer je 's nachts wacht liep, moest je ook eens in de zes jaar gekeurd worden voor ogen en oren. Dat moest je dan gedeeltelijk zelf betalen.
De lichamelijke keuring ging als volgt: ten eerste waren het heel veel mensen van al de schepen tegelijk. Je kwam in de spreekkamer van de dokter, een flinke kerel. Hij keek je dan zo eens aan en vroeg: 'Lust je bruine bonen en groene erwten?' Dan hoefde je alleen maar ja te zeggen en je was goedgekeurd. Dan kon je aanmonsteren, wat we dezelfde dag nog deden. Met uitvaren moest ik leren sturen. Het kompas was me bekend. Wij jongens moesten overdag ook drie keer wacht lopen. Ik kreeg de waarschuwing niet te veel zoet water te gebruiken. De tanks waren erg klein. Dat betekende dat je jezelf dus niet te veel moest wassen. Terplekke gekomen gingen we vissen. De vlag werd gehesen in de voormast ten teken dat we daar de vleet uitwierpen. Aan het eind van dat werk moest ik, de afhouder, roepen: 'Geschoten met vlijt, God zegent ons arbeid.''s Nachts om één uur was het halen. Dan moest ik met behulp van de winch de reep (een dik touw dat onder de vleet hangt) inhalen. Wanneer alle vis binnen en verwerkt was - wij vingen niet veel - moesten de reepschieter en ik na het eten de vloer (door visserslui de lanen genoemd) met zeewater en een piepklein heibezempje boenen. Dat was iedere dag hetzelfde. Behalve op zaterdag. Dan moest ik als afhouder roepen 'Polletje met je witte hoed waar ik de hele week voor zitten moet, hoera voor de kokkernacht en de kokebak.' Kokkernacht is de nacht van zaterdag. Dan werd er niet gevist en mochten de jongens de hele nacht slapen. Zaterdags werden door een oudste ook altijd pannenkoeken (kokebak) gebakken. De oudsten hadden ook 's morgens de logies geboend. Iedere dag werden er 's avonds tachtig haringen gebakken door de reepschieter en een ketel rijst of pap gekookt (erg eenzijdig). Het eten werd in 'baks', grote schalen, geschept. Dan aten we met vier man uit een bak. Wij hadden geen tafel waardoor de graten met wel eens een klodder pruimsap erdoor op de vloer werden gegooid. Als afhouder moest ik dat het hetzelfde kleine heibezempje weer opvegen, roepend: 'Benen voor de veeg.' Na het eten moesten de afhouder en de reepschieter het 'komaliewant'(eetgerei) met zout water schoonmaken. Als de hoofdmotor draaide, hadden we wat warm water uit de koelwateruitlaat. Een toilet hadden we niet aan boord, daarvoor hadden wij achterop een tonnetje staan dat was gemaakt van een afgezaagde breel of een Franse breel. Daar deed je je behoefte op. Plassen kon je overal aan dek. Dat spoelde vanzelf wel weg.

Kees Roos
 

Reacties: Geen berichten
De reageermogelijkheid is momenteel gesloten.