Uw zoekopdracht Uw zoekopdracht

Na 63 jaar nog niet vergeten

Op deze datum woonde ik, met nog veertig broeders, op het Westeinde 99 (nu 101). Een eindje  van de straat af stond/staat  een  klooster van de broeders van Maastricht, officieel:  Broeders van de Onbevlekte Ontvangenis van Maria. Wij gaven les aan lagere scholen, ulo's en een kweekschool. Van daaruit bedienden wij twee lagere  scholen in het Bezuidenhoutkwartier: de St-Nicolaasschool in de Mariastraat 1a en de St-Aloysiusschool in de Rooseboomstraat 2. Ik was verbonden aan de St-Aloysiusschool. Degenen die zich mij herinneren, zullen mij kennen als Broeder Fidelius.
School werd er in die hongerwinter om voor de hand liggende redenen al maanden niet meer gedaan. Sinds december 1944 was er geen brandstof meer om de kachels te vullen en te weinig voedsel, waardoor de meeste kinderen bij kennissen of familie buiten Den Haag waren ondergebracht. Daar werden ze goed 'gevoerd'. Wel brachten de broeders van de Mariastraat af en toe een bezoek aan de school, vooral de laatste twee weken vóór de bewuste derde maart 1945. Je moest wel: vooral die twee weken voorafgaand aan het bombardement vielen er hier en daar bommen en werden huizen vernield, ook in de Mariastraat.

 
St-Aloysiusschool, bezit van L. Weldring


Wij als broeders vroegen ons vaak af: "Is de school geraakt?" Dat wilden we natuurlijk weten en zo raakten we bekend met vele concrete en afschuwelijke gebeurtenissen, zoals wat er met de koster van de R.-K. kerk gebeurd is. Het verhaal ging dat hij buiten stond om de mensen toe te roepen: 'kom binnen, hier in de kerk is het veilig', niet wetende dat hij zelf, binnen de kortste tijd, dodelijk werd getroffen. Op het Westeinde waren we dus goed op hoogte van die toen 'raadselachtige' bommen.

Het gebeuren op 3 maart
Geen wonder dat de gebeurtenissen van 3 maart aanvankelijk door mij verkeerd geïnterpreteerd werden. Tot die tijd hadden de Bezuidenhouters te maken gehad met de gevolgen van één enkele bom, het betrof meestal een enkele inslag met relatief beperkte gevolgen.
Ik had zelf mijn kamer op de bovenste verdieping van het klooster, met uitzicht naar het zuiden, richting Loosduinen  De trappen en de gang lagen aan de noordkant, met uitzicht naar de Grote Kerk, richting Bezuidenhout. Toen ik daar om een uur of negen rook zag opstijgen, meende ik het te weten: het was weer zover, helaas. Deze keer was de werkelijkheid compleet anders.

Een drie uur later, toen we als broeders bij elkaar kwamen om wat te eten, wist ik wel beter: een 'tapijt van bommen' was neergedaald op het Bezuidenhout. We hadden al het een en ander gehoord van de schoolknecht van de St-Nicolaasschool die daar zoals gewoonlijk, zijn werkzaamheden had willen gaan verrichten, maar in plaats daarvan, lijken had helpen sjouwen. Dat was wat men mij vertelde.
Na het eten ging ik er met een medebroeder op uit: hoe zouden onze scholen er van af gekomen zijn? Heel veel mensen trokken in drommen dezelfde kant op. 'Ramptoeristen', zouden we nu zeggen. Onder hen waren waarschijnlijk ook mensen die in het Bezuidenhout woonden, en die 's morgens om 8 uur of al eerder, vertrokken waren, zoals ze op andere dagen ook gedaan hadden: voortdurend bang voor verdwaalde bommen, en zorgend 's avonds voor spertijd weer thuis te zijn. En alles te voet.

 
Broeder Fidelius met zijn medebroeders


Wat troffen we aan?
Ergens links langs het trottoir van de Bezuidenhoutseweg lag een paard, dood. Een hoop mensen stond er omheen om slagerswerk te verrichten, ten eigen bate. Geef ze eens ongelijk. Dat paard moet daar toen al uren gelegen hebben, of… was het net gestorven? Of… hadden de omstanders op een echte slager gewacht?

We kwamen aan in de Mariastraat. Zonder te denken aan mogelijke 'blindgangers',  bommen die nog niet waren afgegaan, maar die bij een enkele aanraking alsnog  tot ontploffing kwamen, gingen we die straat in. We konden onze ogen niet geloven: alles lag tegen de vlakte of was uitgebrand, behalve de St-Nicolaasschool. Je zou haast zeggen ongeschonden stond die daar. Alle ruiten waren kapot geslagen, maar er hadden geen gordijnen voor gehangen die naar buiten hadden kunnen waaien om brand te vatten, zoals bij veel woonhuizen het geval geweest zal zijn. We zijn de school ingegaan, de trappen zijn we maar niet opgegaan uit vrees voor wat zich zou kunnen voordoen.  De school is later wel gesloopt, allicht. Hij was geschokt tot in zijn fundamenten en trouwens, de hele omgeving moest eraan geloven, hij kon daar als eenling niet blijven staan!

In de goot vóór de school lag het lijk van een jongeman; zijn fiets lag over hem heen. Over het hoofd gezien bij het opruimen. Een paar dagen later toen ik er weer eens langs kwam, lag het lijk er nog, maar nu opgeschoven tot aan de hoek van de Bezuidenhoutse weg.

We gingen verder, we moesten nog naar de Rooseboomstraat. Op weg daarheen zagen we hoe  aan de noordkant van de Laan van Nieuw Oost-Indië op de hoek met de Theresiastraat, een huis in brand raakte. Hoe kon dat nou? Dit deel was die morgen niet gebombardeerd en bovendien was het nu al middag. Toch zeker geen brandstichting? Ik weet het niet, maar toen ik de week daarna daar weer langs ging, bleek het hele blok, tot aan de Willem van Outhoornstraat toe, helemaal afgebrand te zijn.
Al gauw kregen we bij het verder lopen richting Rooseboomstraat, de indruk dat dit hele deel van het Bezuidenhout niet getroffen was, en inderdaad ook de school, de St-Aloysiusschool in de Rooseboomstraat,  mankeerde niets. Ik weet nu niet meer of we daar binnengegaan zijn en hoe we weer naar de Bezuidenhoutseweg terug gelopen zijn.

Uiteindelijke keerden we weer terug naar het Westeinde. Van het dode paard langs de Bezuidenhoutseweg was geen spoor meer te bekennen. Vlak over de brug naar de Heerengracht wachtte ons iets gruwzaams. Links, aan het hek van het politiebureau waren twee mannen vast geboeid - aan de kaak gesteld - met op hun buik een touw met allemaal ringen eraan en met een kartonnen kaart waarop zoiets stond als dat zij de aasgieren of plunderaars van het Bezuidenhout waren. Ik hoef niet te vertellen wat die kerels gedaan hadden: één woord is genoeg: lijkenpikkers. Een paar vrouwen die voor ons uit liepen hadden daar zo hun eigen mening over: hun exacte bewoording weet ik niet meer - het is tenslotte ook meer dan zestig jaar geleden - maar  het kwam hierop neer dat het hun niets kon schelen: zij hadden er wel begrip voor!

Ook zagen we onder de vele voetgangers richting stad een oud echtpaar met een koffer sjouwen. Wij waren nog jong, vijfentwintig jaar zowat en we hebben de koffers gedragen tot onze wegen ons scheidden. Zo zullen op deze trieste dag wel meer kleine en grotere diensten bewezen zijn. Thuis-gekomen op het Westeinde hadden we wel het een en ander aan onze medebroeders te vertellen.

P.S. Tot overmaat van ramp viel er die avond ook nog een V-2, in de buurt van het Staatsspoor, geloof ik.

Broeder T.M. van Schaick
Maastricht.

Reacties: Geen berichten
De reageermogelijkheid is momenteel gesloten.