Haagse Herinneringen

De Tweede Wereldoorlog in Den Haag | Mei 1940

Herinneringen van Gerard Arkenbout

Ondanks mijn leeftijd in het voorjaar van 1940 (ik was toen ruim 4 jaar oud) zijn mij toch herinneringen uit die tijd bijgebleven. Vader was als dienstplichtig sergeant al eerder opgeroepen voor het leger. Dat gaf bij moeder de nodige spanningen. Als jong kereltje voel je dat. Gezegden van mensen als: ’’Er zal wel oorlog komen’’. En : ’’De Duitsers zullen wel komen’’ bracht deze spanningen te weeg, naar later bleek.

Op een gegeven ogenblik gingen wij, moeder, mijn anderhalf jaar jongere broertje en ik, logeren bij mijn opa en oma (de ouders van mijn vader). Zo alleen met ons in een bovenhuis vond ze maar niets. Mijn broertje en ik sliepen bij mijn oom op de kamer.

Op een morgen vroeg werd ik wakker door rumoer, omdat mijn oom het schuifraam naar het binnentuintje open schoof. Hij zei: ’’Ze zijn gekomen, de Duitsers’’ en luisterde of hij vliegtuigen hoorde.

Laat in de middag zat ik bij mijn moeder op haar arm en keken we aan de voordeur naar omhoog. Evenwijdig aan de dakrand vlogen er hoog vliegtuigen richting de zon. De mensen zeiden: ’’Dat zijn de Duitsers, die naar Engeland vliegen om ook Engeland te veroveren’’. Later werd bekend dat deze vliegtuigen boven zee omkeerden om de vliegvelden in Nederland aan te vallen.

Vader had ik een hele tijd niet meer gezien. Na de inval van de Duitsers kwam hij zomaar bij zijn ouders binnen stappen. Hij was in een uniform gekleed met een groene helm op, die hij in de gang afzette en op de kapstok legde. Met een houten, met ijzer voorzien, voorwerp kwam hij de kamer binnen en zette deze in de hoek van de kamer. Hij zei tegen mij dat ik daar niet aan mocht komen: ’’Dat is gevaarlijk’’

Een andere keer kwam hij binnen en had dan bijzondere verhalen. Zo begreep ik dat hij bij Loosduinen samen met andere militairen tegen de Duitsers vocht om het vliegveld ‘’Ockenburg’’ voor hen onbruikbaar te maken, zodat ze er met hun vliegtuigen niet zouden kunnen landen en  meer Duitse militairen aanvoeren. Ook vertelde hij dat een kapitein van onze soldaten zwaar gewond was geraakt en in een school in de Doornstraat in Scheveningen, waar de commandopost van de Nederlanders was, was doodgebloed. De naam van de kapitein ben ik nooit meer vergeten. Zijn naam was ‘’kapitein Boot’’.

Wat ik pas later begreep was: Hoe kon vader zo maar overdag bij zijn ouders langs komen?

Vader bleek als sergeant bij de Genie bij de afdeling zoeklichten rond het vliegveld ‘’Ockenburg’’ te zijn ingedeeld. (zie de door mij gemaakte foto van de kraag van zijn uniform). Het helmpje geeft deze afdeling aan. Overdag werden de zoeklichten niet gebruikt, dus kon hij een andere taak krijgen. Als Hagenaar was hij zeer goed bekend in de stad en kon als koerier de situatie rond het vliegveld en bij Loosduinen snel per fiets overbrengen. Vandaar dat hij ook even bij zijn ouders langs kon gaan.

Verder is me over de oorlogsdagen niets meer bijgebleven.

Afbeelding: Helm als onderscheiding op de kraag | foto door G.C. Arkenbout

Wij verbleven nog steeds bij mijn opa en oma. Op een gegeven ogenblik zag ik in de straat voor het huis Duitse auto’s en andere soorten wagens staan. Langs een groot deel van de straat waren deze langs de stoeprand geparkeerd. In de school en op het schoolplein aan de overkant van de straat zag ik Duitse militairen. Zij moesten onderdak hebben nadat ze ons land waren binnen getrokken. Op een morgen werd er aangebeld, nieuwsgierig als ik was, liep ik met mijn opa mee naar de voordeur. Bij het opendoen zagen we twee Duitse soldaten staan. Deze vroegen, nog maar half gekleed, of zij zich mochten scheren en wassen, omdat de kleine wasbakjes voor de scholieren onvoldoende waren voor alle militairen. Mijn opa gaf ze toestemming binnen te komen en zich aan het aanrecht in de keuken te scheren en te wassen. Nog zie ik de militairen in hun witte hemd en groen/grijze militaire broek voor de wasbak staan. Met grote verbazing zag ik dit aan. ‘’Hoe kon mijn opa zomaar toestemming geven aan onze vijanden om zijn huis binnen te komen!? Dat laat je toch niet gebeuren!’’

Later zouden deze militairen weer vertrekken. Op een hoog voertuig zat breeduit een Duitse militair met een grote helm op en met een smalle ketting om zijn hals. Daaraan hing een blinkend stuk metaal in de vorm van een maansikkel met de punten omhoog. Het bleek dat hij zat te wachten tot alle militairen klaar waren om weg te gaan.