Haagse Herinneringen

De Tweede Wereldoorlog in Den Haag | Bruine bonen in het plantsoen

Herinneringen van Gerard Arkenbout

Na van school te zijn thuis gekomen zag ik dat er mensen bezig waren binnen de omheinde plantsoenen de gerijpte bruine bonen te oogsten. Ze waren er bijna mee klaar alle bonenplanten te plukken. In 1944 was ik 8 jaar oud. De plantsoenen met de bonen, die bedoeld waren om de  voeding voor de bevolking aan te vullen, bevonden zich o.a. langs de Allard Piersonlaan te Den Haag.

Toen de mensen vertrokken waren kwam ik op het idee om de achter gebleven bonen te gaan verzamelen. Mogelijk lagen er nog wel een aantal. Met een metalen busje, waar gestampte muisjes in had gezeten klom ik over de omheining en ging aan de slag. Zo tegen etenstijd had ik het busje tot 1/3 met bruine bonen kunnen vullen. Niet veel maar toch wel aardig vond ik. Thuis gekomen liet ik het busje met de boontjes aan mijn ouders zien. “Zet maar op het aanrecht in de keuken”. Verder werd er geen aandacht aan besteed. Dat kon ik me wel voorstellen. Zoveel waren het er ook weer niet.

Na het avondeten werd er om ongeveer half acht aangebeld. Het was nog ruim voor de spertijd, die om acht uur zou ingaan. Een man, gekleed in een lange regenjas en een hoed op, werd te woord gestaan gestaan door vader. Deze man vroeg of zijn zoon in het omheinde plantsoen was geweest en daar naar bonen had gezocht en deze had meegenomen. Mijn vader kon dat bevestigen. De man gaf hem te kennen dat hetgeen zijn zoon had gedaan tegen alle regels was. Hij had zich Rijkseigendom toegeëigend. Mijn vader verontschuldigde zich voor dat gedrag en zei vooraf niet op de hoogte te zijn geweest van deze regel voor de achtergebleven bonen. Wel of niet op de hoogte, de bonen moesten direct worden ingeleverd. Meeluisterend kwam vader de binnentrap op en haalde het schamele busje met bonen van het aanrecht en liep de trap af en gaf de man het busje. Met de opmerking dat het de volgende keer niet bij een waarschuwing zou blijven verdween de man met het busje.

In hetzelfde najaar werden plantsoenen voor een geheel ander doel gebruikt. Omdat het vervoer van goederen en andere zaken niet meer konden worden uitgevoerd. De Duitse bezetters hadden alle vervoersmogelijkheden voor het voeren van hun oorlog nodig. Militairen, oorlogsmateriaal en voedsel moesten worden getransporteerd met de van de burgerij en bedrijven ingevorderde vervoersmiddelen. Ook de brandstof voor de voertuigen was er niet meer beschikbaar. Daardoor kon b.v. het vuilnis niet meer worden afgevoerd. Om toch zo goed mogelijk de hygiene in acht te nemen werd het vuilnis redelijk veilig in de door de overgebleven mannelijke bevolking zelf gegraven mansdiepe geulen in deze plantsoenen gestort.Voor de oudere bevolking was het legen van hun asemmers (metalen emmers met deksel, waarin o.a. de soms nog hete as uit hun kolenkachels werd gedaan) een zware opgave. De asemmer moest soms over een behoorlijke afstand naar het plantsoen worden gedragen.