Haagse Herinneringen

Oorlogsherinneringen | De wandeling


Het is de hongerwinter van 1944-45. De scholen waren in september begonnen en het werd al vroeg koud. Kolen om de kachels te stoken waren er nauwelijks. Toen het in oktober nog kouder werd, gingen we alleen nog naar school om huiswerk op te halen. Ik zat in de 1e klas van de mulo. Allemaal nieuwe leerstof en nauwelijks of geen uitleg. Dat ging een tijdje zo door, tot het echt niet meer kon. Al trokken we een dikke jas aan en droegen we klompen, het werd toch te gek. De scholen werden allemaal gesloten.


Ook was er bijna niets meer op de bonnen te krijgen. We gingen dan ook vaak op pad naar het Westland om eten. We liepen dan het zwarte pad af. Bij het gemaal waren we op de helft. Maar we kwamen thuis met niets. Waar we wel wat kregen, was bij mijn oom in Delft. Hij had een groentewinkeltje en had nog een hele voorraad suikerbieten. Maar vervoer was er niet, dus als we wat wilden hebben,  moesten we het komen halen. Om de beurt werden we er op uit gestuurd.


Ik ben één keer geweest. Met een poppenwagen aan een touw ging ik op pad. Dat touw was er omdat de poppenwagen voor een twaalfjarige wel een beetje laag was.
"Niet met vreemde mannen meegaan", werd mij natuurlijk gezegd.
Vanuit Moerwijk liep ik over de Troelstrakade, Goeverneurlaan, De Genestetlaan, Julialaantje en zo door Rijswijk naar het Jaagpad langs de Vliet. Ik was net bij het begin van het Jaagpad toen daar een man liep met een koffer. Aangezien ik met een lege poppenwagen liep, vroeg hij me of de koffer daarin mocht staan. Ik dacht aan de vermaning van mijn moeder, maar vond het ook zielig om de man te laten sjouwen terwijl mijn poppenwagen leeg was. En tenslotte ging deze vreemde man met míj mee, ik niet met hem.


We zijn samen naar Delft gelopen. Mijn oom en tante woonden daar op de Hooikade. Onderweg hebben we nergens over gesproken, dus mijn nieuwsgierigheid naar wat er in die koffer zat werd niet bevredigd! Bij het bruggetje over de Vliet, waar Calvé was, ging de man een andere kant op. Bij mijn oom kreeg ik een heerlijke maaltijd en met een wagentje suikerbieten ben ik weer naar huis gegaan, waar ik hartelijk verwelkomd werd.

We hadden weer wat te eten. Even geen bloembollen of aardappelschillen meer. Zo zijn we de winter van 1944-45 doorgekomen. Mijn zussen zijn in januari 1945 naar Drenthe gegaan als hulp in de huishouding. Daar was ik nog te jong voor. Uiteindelijk ben ik in maart toch ook naar Drenthe gegaan, want anders was het slecht met me afgelopen.

Wil Stam