Haagse Herinneringen

Hindoestanen | De vestigingsperiode na 1916

 

II - De vestigingsperiode: na 1916

De periode tussen 1916 - 1940
Op 24 mei 1916 werd met het transportschip Dewa het laatste contingent migranten aangevoerd. De stopzetting van de import van contractarbeiders was niet plotseling. Al een geruime tijd vochten Indiase nationalisten onder leiding van Mahatma Gandhi voor stopzetting.

Na de stopzetting van de import werd de Hindustaanse contractant eerst kolonist en later burger van Suriname. Enkele maatregelen waren hiervoor erg belangrijk:
De mogelijkheid om een geslachtsnaam te kiezen in 1916.
De wet van 10 juni 1927, waardoor de meeste Hindustanen van vreemdelingen tot Nederlandse onderdanen werden.
Men kon nu deelnemen aan actief en passief kiesrecht voor de koloniale staten dat in 1866 was opgericht. Tevens kon men benoemd worden tot alle ambten.
Afschaffing van Hindi en Urdu onderwijs op lagere scholen in de districten in 1929.
Huwelijksbesluiten voor hindoes en moslims. Dit gaf erkenning en bescherming en maakte een einde aan de bestaande chaotische situatie.

Het grootste deel van de contractanten vestigde zich blijvend in het nieuwe vaderland. De Surinaamse Hindustanen waren bevreesd dat de banden met India verloren zouden gaan en dat hun sociale positie in gevaar zou komen. Vooral ook omdat de Nederlandse overheid wilde dat de contractanten zich helemaal moesten integreren in Suriname als Nederlandse onderdanen.

De migranten ontplooiden activiteiten om de eigen emancipatie te bevorderen. Er ontstonden organisaties als Bharat Oeday, Nawa Yuga Oeday en Djagaran (waakzaamheid). Ook op het terrein van de religie ontstond organisatievorming. Diverse religieuze stromingen organiseerden bijeenkomsten om de eigen waarden en normen te behouden en te propageren. Er ontstond langzaam maar zeker een homogene gemeenschap op de plantages. In deze periode trad een sociale differentiatie op binnen de Hindustaanse gemeenschap. De Hindustanen maakten in deze periode ook een grote sprong voorwaarts wat betreft hun sociaal-maatschappelijke positie.

De Eerste Wereldoorlog gaf een schaarste aan voedingsmiddelen. Hierdoor kon de lokale productie van rijst en andere gewassen worden verhoogd. Dit betekende voor de Hindustanen een aanmerkelijke verbetering van hun positie, omdat zij de kleinlandbouw in hun handen hadden. Ze ontwikkelden de kleine ambachten, het transportwezen en distributiecentra.
 
Uit de groep Hindustanen ontwikkelde zich een middenklasse die zich oriënteerde op de gehele samenleving. Er werden contacten gelegd met de Creoolse en Europese waarden en normen. Verder nam de belangstelling voor onderwijs toe. Er vond een uitbreiding plaats van de districtsscholen in 1920-30. Hindustanen haalden een MULO diploma en vonden banen als onderwijzer.

Ten behoeve van de verspreiding van de eigen cultuur werden er culturele verenigingen opgericht. In deze periode trad er een geringe acculturatie plaats, ten opzichte van taal, kleding, sociaal leven en maatschappelijk gedrag, maar de tradities bij huwelijk, godsdienstbeoefening en cultureel leven bleven gehandhaafd. De Hindustaan was trouw aan de eigen cultuur, zeden en gewoonten. Het aantal Hindustanen nam toe, van 26.648 in 1922 tot 42.538 in 1940.


De periode tussen 1940 en 1975
De Tweede Wereldoorlog had voor Suriname grote betekenis. Er ontstond grote behoefte aan bauxiet. De productie nam toe. Amerika ging over tot het aanleggen van een legerbasis om de kolonie te beschermen. De aanleg van wegen nam toe. Ook begon de urbanisatie vorm te krijgen. Veel Hindustanen en Creolen namen deel aan het arbeidsproces. Er was veel werk binnen het leger, de kleine ambachten, de handel en in de landbouw. Door de relatief hoge loonpeil vonden de Hindustaanse landbouwers een goede afzet voor hun agrarische producten.

Na de Tweede Wereldoorlog werd de economie gestimuleerd op het gebied van mijnbouw, bosbouw, landbouw, veeteelt, visserij en de industrie. Eind jaren '40 werd Suriname geconfronteerd met uitingen en een oproepen tot politieke zelfstandigheid. Tijdens de oorlog zei Koningin Wilhelmina een verandering van politieke status toe. De eerste politieke partijen werden in Suriname opgericht op etnische basis. In 1946 richtte Asgar Karamat Ali de Moslim Partij op. Deze partij verenigde zich in 1949 met twee andere, in 1947 opgerichte Hindustaanse partijtjes, tot de Verenigde Hindustaanse Partij, de VHP. Deze werd geleid door Jagernath Lachmon. Vervolgens ontstonden er alleen maar politieke partijen gebaseerd op etniciteit. Zo hadden naast de Hindustanen ook de Creolen, de Javanen, de blanken/mulatten een eigen partij. In 1949 vonden eerste vrije algemene verkiezingen plaats. Vanaf 1952, nadat Johan Pengel de Moederbond oprichtte, begon een samenwerking tussen Lachmon en Pengel die de geschiedenis in ging als de verbroederingspolitiek.

De woelige jaren zestig werden in Suriname beheerst door de politiek van verbroedering van VHP-leider Jagernath Lachmon en NPS-leider Jopie Pengel. Maar niet alles in het land was vredig. Ondanks de "samenwerking" tussen de Hindustanen en Creolen, waren er meningsverschillen.
Bovendien moesten deze twee partijen rekening houden met het steeds opkomende nationalisme van de culturele vereniging 'Wi Egi Sani' van Eddy Bruma en Fred Derby die in 1959 was opgericht. Zij richtten in 1961 een eigen politieke partij, Partij van de Nationalistische Republiek, PNR op. Hun grootste wens was de onafhankelijkheid van Suriname.

Naarmate het nationalisme in het land toenam en daarmee de wens om zich af te scheiden van het moederland, namen de etnische verhoudingen in Suriname ook scherpe randjes aan. De etnische tegenstellingen namen alsmaar toe, gevoed door electorale impulsen vanuit de verschillende politieke partijen.

Na de dood van Jopie Pengel, kwam de leiding van de partij NPS in handen van de jonge Henck Arron. Arron zette het streven naar volledige onafhankelijkheid in 1975 voort. Zijn wens werd gehoord door de Partij van de Arbeid in Nederland, en de toenmalige Nederlandse regering Den Uyl. Lachmon en zijn VHP verzetten zich hevig. Hij vreesde voor een Creoolse overheersing, na het wegvallen van de Nederlandse aanwezigheid in het land. Bovendien was hij bang voor etnische rellen, zoals die zich in Guyana hadden gemanifesteerd na de onafhankelijkheid.

Arron en Den Uyl, gesecondeerd door Minister Pronk van Ontwikkelingssamenwerking, gingen gewoon door met hun besprekingen. Den Uyl beloofde Suriname alle schulden kwijt te schelden en een ontwikkelingshulp van maar liefst 3,5 miljard gulden. Arron en zijn Creoolse aanhang waren daarmee gelukkig. De Hindustanen bang! De angst leidde tot een scheuring binnen de Hindustaanse gelederen. De meeste VHP-ers waren niet zo zeer tegen de onafhankelijkheid, maar wel tegen de wijze waarop die verkregen werd. Zij vonden het tempo te snel en de economie te fragiel om zich zonder waarborgen los te rukken van het moederland. Enkelen waren felle tegenstanders. Anderen, zoals George Hindori, waren overtuigde voorstanders van de afscheiding. Na verraad in eigen VHP-gelederen draaide Lachmon bij. Hij gaf zijn verzet op en op 25 november 1975 omhelsde hij zijn opponent in het stadion van Suriname. De onafhankelijkheid van Suriname was een feit.


De onafhankelijkheid: periode vanaf 1975
"Nog ... dagen te gaan". Met deze tekst werd de onafhankelijkheid als een enorme verworvenheid steeds aan het volk kenbaar gemaakt. Er werden overal festiviteiten georganiseerd. Op 24 november, om middernacht, werd in het stadion van Suriname de Nederlandse vlag gestreken en de nieuwe Surinaamse vlag gehesen. De viering van de onafhankelijkheid was groots, in aanwezigheid van prinses Beatrix en prins Claus, premier Joop den Uyl en andere hoge buitenlandse gasten.

Op dinsdagmorgen, 25 november 1975 vond in de Hervormde Kerk op het Kerkplein de soevereiniteitsoverdracht door Nederland aan Suriname plaats. In een buitengewone Statenvergadering kreeg de Republiek Suriname zijn officiële erkenning. Daartoe ondertekenden Arron en Den Uyl een akte. Terwijl de festiviteiten in Suriname in volle gang waren, zette koningin Juliana (geflankeerd door de ministers Max van de Stoel en Dries van Agt) in de Ridderzaal in Den Haag haar handtekening onder de Akte waarin de Republiek Suriname door Nederland werd erkend als een onafhankelijke, soevereine staat. Gouverneur Johan Ferrier werd in Suriname beëdigd als de eerste president van het land. Het Onafhankelijkheidplein liep vol met mensen. Er waren parades op straat en festiviteiten op het water in de Surinamerivier.

Rond de onafhankelijkheid ging het economisch heel goed met Suriname. Maar het economische fundament was fragiel. Politiek zag de toekomst er minder goed uit. De ruzies over de onafhankelijkheid tussen diverse segmenten in de samenleving waren geëscaleerd. De etnische verhoudingen raakten verhit. Dit vooral ook door acties van een groep aanhangers van de VHP die tegen de afscheiding was. Men ging de straat op om barricades op te bouwen. Enkele straten in Paramaribo werden in brand gestoken. Bovendien wilde een groepering het district Nickerie afscheiden van de rest van Suriname. Men vond dit district een veiliger thuishaven voor de Hindustanen.

Dit alles leidde tot enige schermutselingen tussen Hindustanen en Creolen en uiteindelijk tot een enorme uittocht van vooral veel Hindustanen naar Nederland. Bovendien werden ze door sommige politieke leiders opgeroepen om het land te verlaten.
Ondertussen bleken de onafhankelijkheid en de verworven ontwikkelingsgelden niets nieuws onder de zon te brengen. De werkloosheid nam dramatische vormen aan, volkswoningbouwprojecten werden niet afgemaakt, evenals het reusachtige ontwikkelingsproject gericht op verdere economische ontsluiting van West-Suriname. De malaise werd steeds groter, evenals het onbehagen onder de mensen.


Staatsgreep
Op 25 februari 1980 kwam het keerpunt. Het begon allemaal met een ruzie tussen onderofficieren en de legerleiding over de oprichting van een vakbond binnen de Surinaamse Krijgsmacht. De toenmalige regering wilde hier niets van weten. 16 sergeanten en hun sympathisanten kwamen op 25 februari 1980 in opstand.

De macht werd al snel aan hen overgedragen. De coup werd enthousiast onthaald door de bevolking. Immers, de militairen beloofden een eind te maken aan de corruptie en de vriendjespolitiek. De Hindustaan Badrisein Sital werd woordvoerder en voorzitter van de Nationale Militaire Raad, maar al gauw groeide Desi Bouterse uit tot de sterke man. Hij kreeg enige tegencoups te verduren van vroegere strijdmakkers, maar handhaafde zijn positie als sterke man van de militairen.

De militairen regeerden met strakke hand. Er werd door hen in het begin veel werk verzet. Met de ontwikkelingshulp uit Nederland werden vele wegen bestraat, de watervoorziening verbeterd, de elektriciteitsvoorziening geregeld, de volkswoningbouw aangepakt en een Staatsziekenfonds opgericht. Maar het omvangrijke ambtenarenapparaat bleek een bottle-neck te zijn, ook voor deze regering. Van een Nieuw Suriname bleek al snel het ideaal te verbleken. De tegenstand bij de bevolking en bij de oude politieke leiders groeide gestaag. De beloofde (eerlijke en vrije) verkiezingen bleven uit. Bovendien werden de burgerlijke vrijheden beperkt, mede door de invoering van de avondklok.

Hierdoor laaiden de protesten hoog op, vooral uit de hoek van de vakbonden, de universiteit en de advocatuur. Bouterse zag dit als verraad. Hij beschuldigde Amerika (de CIA) en Nederland van het creëren van chaos in Suriname. Na veel gekrakeel koos hij voor een militaire oplossing om de problemen te lijf te gaan. In de nacht van 7 op 8 december 1982 werden 15 vooraanstaande tegenstanders opgepakt, gemarteld en vermoord. De wereld reageerde geschokt. Donkere wolken hingen boven Suriname en de Surinamers droogden hun tranen. Nederland op haar beurt stopte de ontwikkelingshulp. Vele politieke tegenstanders vluchtten naar Amerika en Nederland. Ook onder gewone burgers kwam een kleine stroom naar Nederland tot stand. Gelukkig werd op 1987 de democratie in Suriname weer hersteld.


Hindustanen in Nederland
Tienduizenden mensen hebben Suriname na de onafhankelijkheid verlaten. Het proces van emigratie gaat nog onverminderd voort. Al komen nu mensen niet meer en masse naar Nederland, steeds meer Surinamers hebben er veel over om een plek op Nederlands grondgebied te verwerven. Op dit moment wonen meer dan 320.000 Surinamers in Nederland, waarvan 160.000 van Hindustaanse afkomst. Opmerkelijk is de concentratie in Den Haag waar rond 45.000 Hindustanen wonen, die samen 10 procent van de Haagse bevolking uitmaken. De meesten van hen wonen in de Haagse Schilderswijk, Transvaal, Molenwijk, Spoorwijk en Regentesse-Valkenboskwartier. De laatste jaren zijn veel met name jonge Hindoestaanse gezinnen naar de nieuwste nieuwbouwwijken Wateringse Veld, Leidschenveen, Pijnacker-Nootdorp en Ypenburg rondom Den Haag verhuisd.

Ten aanzien van de sociaal-economische integratie van Hindustanen in Nederland is op terreinen als arbeid, onderwijs en huisvestiging sinds hun komst naar Nederland opmerkelijke vooruitgang geboekt. Er kan dan ook gesproken worden over een succesvol integratieproces, hoewel het grote plaatje niet moet verhullen dat de verschillen binnen de gemeenschap groot zijn. Tegenover relatief veel professionals (medische zorgsector, economie, technologie) zijn er ook arme gezinnen in achterstandswijken van de grote steden.

De sociale controle in de gemeenschap is hoog. Cultuur, religie, gezin, taal, India en Suriname zijn sterke bindende factoren. Op de politieke en bestuurlijke dimensie blijkt dat de Hindustanen niet in evenredige mate participeren in de brede samenleving. Ze zijn ondervertegenwoordigd in besturen van onderwijsinstellingen, ziekenhuizen en Nederlandse verenigingen. Enerzijds heeft dit te maken met de ontoegankelijkheid van deze instellingen. Anderzijds richten Hindustanen zich in mindere mate op participatie in de brede samenleving.

Op de culturele dimensie blijkt, dat Hindustanen een positief imago hebben verworven. Ze worden goed geaccepteerd en hebben relatief veel, vooral functionele contacten met autochtonen. Hindustanen hebben geen (religieuze) problemen met de autochtone Nederlandse samenleving en hebben hun eigen culturele infrastructuur opgebouwd. De culturele invloed van Hindustanen op de brede samenleving is bescheiden en komt onder meer tot uitdrukking in het wijd verbreid raken van bepaalde gerechten als de roti en bara. In zijn algemeenheid echter hebben Hindustanen vaak het gevoel niet zichtbaar te zijn in Nederland. Hun relatief goede integratie is daar mede debet aan evenals het niet aanwezig zijn in beroepen met een hoog zichtbaarheidgehalte zoals amusement, sport en media.

Al met al hebben de Hindustanen, die sinds hun vertrek uit India sinds 1873 een eigen identiteit hebben opgebouwd, een intensieve migratiegeschiedenis achter de rug. Of het nou Suriname was en later Nederland, ze bleken zich goed aan te passen aan het nieuwe vaderland en het beste te maken van hun leven. Het citaat in de hal van het Sarnamihuis is dan ook treffend: "Waar het mij goed gaat, daar is mijn vaderland".

© Het Sarnamihuis,
April 2008