Haagse Herinneringen

Rondje om de kerk | Nooit veranderd van geloof

Geboren in 1936, ging ik in de oorlog voor het eerst naar school. Vanaf mijn vierde jaar zat ik op de kleuterschool in de Lange Lombardstraat, bij de nonnen.
Wij waren parochianen van de Heilige Willibrorduskerk in de Assendelftstraat. Mijn vader was loodgieter en aannemer en had connecties met de middenstanders in het Westeinde. Hij kreeg veel werk van de kerk aan het Westeinde, dus wij gingen als kinderen daar naar de kerk en (na de kleuterschool) naar de lagere school bij de broeders van Maastricht. De school had een A- en een B-kant. Wij gingen naar de A-kant met de ingang aan het Kortenbosch, die voor de arbeiderskinderen was bedoeld. Er was ook een B-kant met een ingang aan het Westeinde, waar kinderen van kapitaalkrachtiger ouders gebruik van maakten. Zo'n verdeling binnen eenzelfde complex was in die tijd heel gebruikelijk.

De broeders schonken veel aandacht aan godsdienst, aardrijkskunde en geschiedenis. Ze hadden ook aandacht voor wat er in de wijk gebeurde. Als wij als leerlingen de beest uithingen, kregen we een waarschuwing en dan mochten we de hele dag niet praten. Alles werd op het bord geschreven en soms kwam ons dat op twee dagen niet praten te staan. Als de broeder-overste binnenkwam, moesten we in de bank staan en als er een kind niet snel genoeg stond, moesten we blijven staan zolang hij in de klas was.

Door de oorlog kwam er van leren soms niet veel terecht. Elke morgen als we binnenkwamen, moesten we de broeders groeten en bidden. Als je je ogen open had, moest je tien minuten op de gang staan en als je vervelend was, na vier uur vijftig strafregels schrijven. Soms zat je er dan wel tot vijf uur. Ik heb veel op de gang gestaan. Als we thuiskwamen, gingen we buiten spelen. Met avondeten bidden, dan spelletjes doen en naar bed, na het avondgebed.

Elke morgen gingen we naar de mis. Die begon om acht uur en duurde ongeveer een half uur. Daarna naar school. De broeders letten zowel in de kerk als op school goed op ons. Bijna iedere dag kregen we bijbelles. De handen van de broeders zaten soms erg los. Als ze een slechte bui hadden, moest de hele klas strafregels schrijven en als je na twee waarschuwingen nog niet luisterde, kreeg je een lel om je oren. Als je dat thuis aan je ouders vertelde, kreeg je van hen ook straf. De volgende morgen gaf je vader je ook nog eens een briefje voor de broeder mee: "Als u het niet met de handen aan kan, gebruik dan maar de liniaal."


   


We zaten op de padvinderij in de Laan, bij de Ignatiusgroep. Daar deden we van alles. Veel bijeenkomsten hadden we in het lokaal van het Patronaat, iedere woensdag- en zaterdagmiddag was er een groepsbijeenkomst van half twee tot half vijf. Er was iedere keer een pater aanwezig. Iedere veertien dagen biechten in de kerk - je wist niet eens wat je moest biechten. We gingen ook weekenden weg bij een boer in de buurt en 's zomers kamperen in Brabant. Altijd ging er een pater mee. We deden als padvindersgroep ook mee met processies in de kerk. Je moest netjes met de handen gevouwen lopen, soms wel twee uur lang, in uniform. Vieringen met Christus Koning, met de Eerste Heilige Communie en vernieuwen van de doopbelofte, met kerstmis en begrafenissen. Er waren aparte scholen voor jongens en meisjes en ook aparte verenigingen. Voetbal, handbal, gym, zwemmen, alles moest rooms-katholiek zijn. In de kerk zaten de jongens en heren links. De meisjes en vrouwen zaten rechts, met hoofddoek.



Als je ter communie ging, mocht je niet op de hostie bijten en je moest nuchter zijn vanaf middernacht. Iedere parochie had een armenbestuur en een Vincentius-afdeling voor de financiën. De kerk lette goed op de gezinnen. De pastoor en paters kwamen veel op bezoek: praten over het geloof, of je als vrouw wel vaak genoeg in verwachting was, of je iedere week ter kerke ging en wanneer de kinderen de Eerste Communie deden. Ik deed mijn plechtige communie toen ik twaalf was: de eerste stap op weg naar de volwassenheid.

Er waren veel sociale contacten. In onze parochie (Theresia) was heel veel te doen. Het Patronaat was iedere dag na schooltijd open voor ontspanning: figuurzagen, padvinderij, tafeltennis, zingen en 's zaterdags hutten bouwen in de grote tuin van de pastorie. Er heerste altijd orde: je hoefde je niet uit te sloven of je werd aangesproken. Als je baldadig was geweest, werd je vader of moeder geïnformeerd.

Na diverse keren doubleren ben ik op mijn veertiende jaar van school gegaan. Mijn vader wilde dat ik ging werken en ik kwam bij hem in dienst. Na het werk was er nog steeds het Patronaat in de Laan. Ik zat er op een handwerkclub en werd later assistent-leider bij de padvinderij. Daarna werd ik geïnstalleerd als senior-patrouilleleider.

Tot mijn negentiende verjaardag ben ik bij de padvinderij geweest. Daarna ging ik in militaire dienst in Nijmegen. In de diensttijd ging ik veel naar de kerk en deed ook mee met bezinning in Waalheuvel bij Nijmegen: drie dagen met de aalmoezeniers.

Terug uit militaire dienst ging ik weer aan het werk. Ik werkte bij verschillende aannemers, veel in het centrum van Den Haag. Als er tussen de middag een korte dienst was, ging ik ernaartoe; ik ben nooit veranderd van geloof. Ja, het wás vroeger streng, maar de normen en waarden die ik in mijn jeugd heb meegekregen, heb ik in de rest van mijn leven meegenomen. Vooral het jeugdwerk en de militaire dienst hebben me gevormd. Toen ik vierentwintig jaar was, kreeg ik verkering met iemand die ook in het jeugdwerk zat. Na vier jaar verkering trouwden we in de kerk.

Het kerkelijk leven heeft ons goed gedaan. De kerk heeft een belangrijke plek in mijn leven. Ik zit al jaren op een kerkkoor, de liederen doen mij wel wat. Ik heb veel cursussen gevolgd en twee jaar op de pastorale school gezeten. Vanuit de kerk heb ik veel pastoraal werk gedaan, mensen bezocht en begeleid in hun doen en laten. Ook via de Zonnebloem heb ik mensen begeleid en via de terminale zorg ook geholpen met sterven. Dat heb ik ongeveer twaalf jaar gedaan. Nu werk ik in een verpleeghuis bij dementerende mensen.

Gerard van Vianen