Haagse Herinneringen

Vrouwenemancipatie | Werkende moeder in de jaren ’70

VOLLEDIGE BAAN
Vanaf oktober 1968 tot eind 1979 heb ik, als afgestudeerd cultureel antropologe van de R.U. Leiden, gewerkt bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken in diverse beleidsfuncties in de sector ontwikkelingssamenwerking. Afgezien van een periode veldonderzoek in Zuid-Azië (1970 - 1971 in het toenmalige Oost-Pakistan ten behoeve van een ontwikkelingsproject) was ik al die tijd werkzaam in Den Haag. In oktober 1968 ben ik getrouwd. Sommige mensen keken vreemd aan tegen het feit dat ik ging trouwen en beginnen met werken, in plaats van trouwen en ophouden met werken. Hoe kon dat nou?
In 1974 en 1976 zijn mijn beide kinderen geboren. Tijdens mijn eerste zwangerschap ging ik eens voorzichtig informeren naar de mogelijkheid om parttime te gaan werken, maar de chef van dienst liet weten dat niet te zien zitten voor een werknemer in een referendarisfunctie. Alles of niets: of gewoon doorgaan, of stoppen.
Vóór de bevalling lukte het de a.s. baby op te geven voor een kinderdagverblijf bij ons in de buurt (Pinkeltje in Voorburg), waar kinderen van zes weken tot vier jaar worden toegelaten. Openingstijden van 8:00 tot 17:30 uur. Een uitkomst, daar zowel de openingstijden als de afstand zodanig waren, dat mijn man en ik samen de zorg voor kind en huishouden konden delen. De een kon hem brengen en 'laat' op het werk verschijnen en de ander hem afhalen en 'vroeg' van kantoor weggaan. Mijn man werkte voor een oliemaatschappij (Shell). Dus we bleven beiden fulltime werken en besteedden de zorg voor de kleine uit.


Desondanks was het niet eenvoudig. Als de baby snotterig of ziekjes was, mocht hij niet naar de crèche, maar moest thuisblijven. In de praktijk was het dan voor mij eenvoudiger mijn chef ervan te overtuigen dat ik thuis niet gemist kon worden dan het voor mijn man was. Die mocht eventueel wel verzuimen om zijn zieke vrouw te verzorgen, maar een ziek kind, nee, daar heb je toch een vrouw voor! Desondanks konden we ook deze zorg redelijk evenredig verdelen. Als het ernaar uitzag dat onze baby een paar dagen thuis moest blijven, legden wij onze agenda's naast elkaar en trachtten het zo te regelen dat we belangrijke afspraken konden nakomen om op de minder bezette dagen te kunnen babysitten. Daarnaast kon oma af en toe invallen, heel welkom en onontbeerlijk, want wij ouders moesten soms ook (altijd apart uiteraard) op dienstreis.

 
Op dienstreis in Addis Abeba en Indonesië 1978


STRIJD VOOR PARTTIME WERK

Toch was het een zwaar leven. Nauwelijks vrije tijd en helemaal geen tijd meer voor sport of andere hobby's. Toen ik dus ruim een jaar later weer zwanger werd, was ik vastbesloten nu hemel en aarde te bewegen om een parttime dienstverband te krijgen. Een gesprek hierover met dezelfde chef leverde weer hetzelfde antwoord op, met de toevoeging echter, dat hij best zou willen meewerken indien personeelszaken dat goed vond. Ik dus belet aangevraagd bij de chef personeelszaken. Deze legde mij uit, dat ook hij met alle genoegen aan mijn verzoek tegemoet zou willen komen, indien 'de' of  'een' chef van dienst mij voor een halve functie wilde hebben. "Dan schalen wij van personeelszaken u wel in."

Dit leek ook mij de logische gang van zaken. De chef van dienst moet met je willen werken, terwijl personeelszaken hierin een dienstverlenende taak heeft. Ik vertelde de personeelschef dus de indruk te hebben dat parttime werken op mijn afdeling, de Directie Technische Hulp, wat moeilijk lag en verzocht hem te bemiddelen bij de andere dienstonderdelen van het ministerie voor het zoeken naar zo'n plaats. Dat zegde hij toe.
Intussen bleef mijn chef narrig doen over mijn plannen en liet me weer weten dat ik na mijn bevalling moest terugkomen voor hele dagen of ontslag nemen. Wat later, toen ik net vier dagen bevallen was, bevestigde hij dit nogmaals schriftelijk in een zuur zakelijk briefje, waarin niet eens een felicitatie met mijn nieuwe baby af kon. Ik vond die actie beneden peil.

Ik ben toen o.a. naar de ambtenarenvakbond gestapt voor advies. Ontslag nemen, nee, dat moest ik niet doen, want vanuit een positie van vrijwillige werkloosheid zou het alleen maar moeilijker worden om parttime aan de slag te komen. Als men mijn verzoek om van een heel naar een half dienstverband over te gaan niet wilde honoreren, moest men mij maar ontslaan. Daarvoor zou dan een vergunning van het arbeidsbureau nodig zijn en of die gemakkelijk te verkrijgen zou zijn... Overigens werd mij aangeraden het liever niet zover te laten komen.

Maar terwijl ik nog in het kraambed lag van het tweede zoontje kwam er een goede tijding van de personeelschef: een andere chef van dienst, Directie Financiële Hulp, wilde mij graag in een parttime dienstverband accepteren. Deze chef had voor de komende tijd veel werk en weinig uitbreidingsmogelijkheden en zag een tijdelijke 'halve' dan ook als een welkome aanvulling voor zijn afdeling. Ik heb daar met plezier gewerkt, al ondervond ik één nadeel: als je als enige 'halve' verkeert tussen 'hele' collega's ben je enigszins een buitenbeentje en hoor je er soms niet helemaal bij.
Nog geen twee jaar later echter, in september 1977, bleek het deeltijdwerken al meer geaccepteerd. Ik verwierf de halve functie van coördinator internationale vrouwenzaken, samen met een andere 'halve' vrouw. In december 1979 heb ik ontslag genomen, daar mijn man naar het buitenland gezonden werd. Ik verruilde toen mijn status van werknemer met een maatschappelijke positie voor die van dependant huismoeder. In mei 1986 hebben wij ons weer in Nederland gevestigd.

ERVARINGEN MET KINDERDAGVERBLIJF EN KLEUTERSCHOOL



Bij de opvang van de kinderen hebben wij voor een kinderdagverblijf buitenshuis gekozen in plaats van iemand in te huren bij ons thuis. Ik vreesde op een hulp thuis niet voor honderd procent te kunnen vertrouwen, want als die niet op komt dagen of er ineens genoeg van heeft, heb je geen enkel verhaal, terwijl je zelf vreselijk onthand bent. En telkens nieuwe gezichten leek ons ook niet gunstig voor de gemoedsrust van de kleintjes. Ik vond het bovendien niet erg om voor mijn eigen zieke kind thuis te blijven, maar wel voor een zieke babysit. Als de schoonmaakhulp niet komt is dat vervelend, maar als je huis vuil wordt, hoef je niet van je werk weg te blijven. Doch aan de kwaliteit van de kinderoppas kun je geen concessies doen.

Onze tweede zoon ging naar hetzelfde kinderdagverblijf als de eerste. De kinderen hebben het er beiden heel goed gehad. In de periode dat zij daar waren - september 1974 t/m december 1979 - is er nauwelijks wisseling geweest in de personeelsbezetting. Al die jaren zwaaide dezelfde directrice er de scepter en werden ze verzorgd door dezelfde groepsleidsters. Die kenden hun pappenheimertjes van haver tot gort. Zindelijk leren worden, met vriendjes leren spelen, op tijd eten en het vaste middagslaapje, dit alles ging spelenderwijs. Gelukkig waren ze zelden ziek en gingen ze er altijd graag heen.




De echte kinderopvangproblemen begonnen in september 1978. De oudste moest naar de kleuterschool, die om 8.45 uur begon en om 15.30 uur sloot. Eerder komen of later blijven was er niet bij. Overblijven kon, maar alleen als noodvoorziening, met vrijwillige moeders als oppas. Die wisselden nog al eens. Ons kind vond het dan ook niet zo leuk. En dan had hij ook nog twaalf weken vakantie per jaar! Logeren bij oma kon dan wel eens, maar wij (kind en ouders) vonden eigenlijk ook dat je in de vakantie gewoon thuis moest kunnen zijn.

Toen de tweede ook bijna vier jaar werd en het kinderdagverblijf zou moeten verlaten, en ook de pressie op mijn echtgenoot om die uitzending naar het buitenland nu toch eindelijk eens te accepteren zwaarder werd - hij had dit wat kunnen uitstellen met het oog op mijn carrièreperspectieven - heb ik met bloedend hart afscheid genomen van mijn werk. Het vervolg hierop, een aantal jaren niet werken maar wel veel reizen en veel met het gezin doen, had eerlijk gezegd toch ook erg leuke kanten.

ZWANGER OP DIENSTREIS
Tijdens mijn tweede zwangerschap ga ik op dienstreis naar Peru, samen met collega Ab, voor het evalueren van een ontwikkelingsproject. Ik had mijn zwangerschap verzwegen omdat ik aanvoelde dat vaderlijk ingestelde collega's bezwaar tegen de reis zouden maken, uit pure bezorgdheid voor mijn gezondheid uiteraard. Onderweg, hoog in de lucht, licht ik Ab wel in; als er iets zou gebeuren, dan weet hij er in elk geval van af.

Dat moment komt sneller dan verwacht. In Lima worden we opgehaald door een Nederlands echtpaar dat bij het project betrokken is. Ab kent hen goed, ik heb hen niet eerder ontmoet. De vrouw, Greta, kijkt mij aan en zegt: "Jij bent zwanger, dat zie ik aan je ogen. Ik ben verpleegster, weet je. En jullie willen de bergen in, dat mogen zwangere vrouwen niet van de artsen hier. De Andes is zo hoog en de lucht zo ijl dat je zuurstofgebrek kunt krijgen en dus misvormde (of zei ze 'ongelukkige'?) kinderen."
Dat iemand zoiets zegt tegen een zwangere vrouw die ze verder helemaal niet kent, heeft me altijd verbijsterd. Ik bedenk dat het gelukkig niet mijn eerste zwangerschap is, want dan had deze mededeling me misschien een paniekerig gevoel bezorgd. Maar toch, ik vind het een vreemde opmerking; mijn huisarts had niets gezegd over hoogteziekte of problemen met ijle lucht. Maar ja, de Andes is twee keer zo hoog als de Europese Alpen. In het reisplan is Cuzco, hoog in de Andes, opgenomen.
"Weet je wat", vervolgt Greta, "als je nu niet gerust bent, zou je even naar een dokter hier moeten gaan. Ik ken een goede gynaecoloog, zal ik een afspraak voor je maken?"
Dat lijkt me wel een goed idee. En zo bevind ik mij de volgende dag op consult bij een vriendelijke oude heer, die, terwijl hij bloeddruk, hartslag e.d. opmeet, glimlachend de volgende historische woorden spreekt: "Previously this never happened. Pregnant women going to the mountains for business. But, times are changing."

Hij zegt geen bezwaar te hebben tegen mijn reis naar het Andesgebergte, zij het met twee dringende adviezen. Na aankomst, ook al is het midden op de dag, een paar uur gaan liggen om het lichaam te laten wennen aan de hoogte en niet terug gaan rijden naar de kust. Een dergelijke rit, van Cuzco naar Arequipa, was in de route opgenomen. Ik heb beide adviezen opgevolgd en ben gaan vliegen.
Alles gedurende deze reis ging goed. Na terugkeer in Nederland vertel ik dit verhaal aan de echtgenote van Ab. Zij zegt: "Dat is typisch iets voor Greta. Ze praat je eerst een probleem aan en gaat dat dan vervolgens als een reddende engel voor je oplossen."

DE BEDRIJFSARTS
Zes weken na mijn tweede bevalling (de duur van het kraamverlof!) voel ik mij nog slap en niet fit genoeg om weer aan het werk te gaan. Ik meld dat bij de personeelsdienst en maak desgevraagd een afspraak met de bedrijfsarts.
Op de dag van het consult duurt het lang voordat ik daar aan de beurt ben. De wachtkamer stroomt vol en de arts verontschuldigt zich voor het uitgelopen spreekuur. Als ik eindelijk aan de beurt ben, blijkt hij geen dossier van mij te hebben. Dan maar zo, zegt u het maar. Ik vertel dat ik mij na mijn bevalling nog niet zodanig fit voel dat ik weer aan het werk kan.
De dokter hoort mijn verhaal aan met stijgende verbazing die overgaat in verontwaardiging.
"Maar mevrouw, wat doet u hier? Ik zal het u maar eerlijk zeggen, u bezet de arbeidsplaats van een ander!" Iemand die kostwinner is, zo blijkt. Ik heb geen zin om in discussie te gaan, te antwoorden dat mijn zogenaamde e-contract, beperkt dienstverband voor bepaalde tijd, geen enkele kostwinner zou kunnen bekoren. De dokter gaat onvervaard verder en maakt mij spontaan en ongevraagd deelgenoot van zijn persoonlijke omstandigheden: hij heeft een vrouw thuis met drie kleine jongens, hij zou het nooit goed vinden als zij die zorg zou willen uitbesteden en buitenshuis gaan werken. Trouwens, dat zou zij zelf totaal niet ambiëren!

Ik zeg niet wat ik denk: dat ik het reuze fijn voor hem vindt dat hij het thuis zo prima voor elkaar heeft, maar wat heb ik daarmee te maken? Ik ben niet met hem getrouwd. En hij kan erop rekenen dat het zover ook nooit zal komen. Ik moet er eens met mijn man over praten, adviseert hij. Ik blij, daar heb ik uiteraard helemaal nog niet aan gedacht. Op zijn slotopmerking, de verwaarlozing van mijn kinderen ("En het zijn nog wel jongens")  kan ik me niet meer inhouden en vraag: "Als het nu eens meisjes waren?" "Nou ja, hetzelfde", zegt hij na even nadenken...
Mijn bloeddruk, die hij nog even controleert, is spontaan en ongevraagd tot klinische hoogten gestegen. Na dit bezoek heb ik mijn beklag gedaan bij mijn directe chef, die mij in deze heeft gesteund. Ik dacht een normale, mondige patiënt te zijn, maar werd bejegend als een recalcitrante kleuter.

TEN SLOTTE
Mijn zoons, nu dertigers, krijgen wel eens vragen over hun 'crècheverleden'. Onlangs bracht een van hen dit ter sprake: "Weet je mams, ik heb er nauwelijks herinneringen aan. Ik weet natuurlijk wel dat ik daar geweest ben, maar of het nu goed of slecht voor me was? Ik zou het niet weten. Maar één ding weet ik wel: voor jou was het heel goed".

Ellettha Schoustra-van Beukering