Haagse Herinneringen

Vrouwenemancipatie | Terugblik van een tachtigjarige

Toen mij gevraagd werd mee te doen aan een verhalentafel zei ik spontaan ja, maar achter mijn computer vroeg ik me af wat ik toegezegd had. Ik heb nooit aan feministische manifestaties meegedaan, me er zelfs niet voor geïnteresseerd. Achteraf gezien vraag ik me af hoe het gekomen is dat ik tot ongeveer mijn 40e jaar in zo'n afgesloten wereld geleefd heb. Maar belangrijker is: wat heb ik ervan geleerd om door te geven aan mijn (klein)kinderen?

JEUGD
Om enig zicht te krijgen op mijn ontwikkeling is eerst een korte samenvatting nodig van mijn levensloop.
Ik ben geboren als de oudste in een degelijk, traditioneel katholiek gezin met zes kinderen, allen geboren voor de tweede wereldoorlog. Mijn vader was ambtenaar, hardwerkend, consciëntieus, maar ook een vrolijke Frans die graag piano speelde. Moeder was een huisvrouw met belangstelling voor literatuur en kunst, waar zij weinig aan toe kwam wegens haar gezondheid. Vanaf de tijd dat ik anderhalf jaar was, werd zij herhaaldelijk in het ziekenhuis opgenomen rond bevallingen en miskramen. Toen ik acht jaar was, verbleef zij wekenlang in het ziekenhuis wegens buikvliesontsteking. Voor haar leven werd gevreesd; er waren toen nog geen antibiotica. Wij werden in haar afwezigheid opgevangen door huishoudelijke hulpen. Ook was er voor mij mijn grootvader, die veel met mij optrok. Na zijn plotselinge dood, toen ik bijna twee jaar was, viel ik een beetje in een gat dat eigenlijk nooit meer helemaal gedicht werd.

Behalve voor de bezoeken aan onze zieke moeder kwamen we in het ziekenhuis ook wegens oude, zieke en stervende familieleden en voor een broertje die in een glazen box in quarantaine lag wegens een levensbedreigende keelinfectie. Ik herinner me levendig hoe we daar als het ware kind aan huis waren, door de nonnen bemoederd werden en overal rondsnuffelden (nu ondenkbaar). Maar vooral was ik onder de indruk van de hoge, glimmend gewreven marmeren gangen, waar ik een sacrale sfeer voelde. Kortom, als kind was er veel ziekte om me heen, maar ook een vertrouwdheid ermee. Al deze factoren hebben zeker meegespeeld in mijn latere keuze voor de studie geneeskunde.
De sfeer in huis was gezellig; er waren geen financiële zorgen. Vader hield wel - heel patriarchaal - zijn beurs stevig in handen. Geld en macht zijn daardoor voor mij nauw verbonden gebleven. Als oudste werd van me verwacht dat ik moeder zou helpen met de kleintjes, waardoor ik altijd flink moest zijn en het goede voorbeeld geven. Maar ik werd ook veel ingeschakeld omdat moeder vond dat je als meisje het huishouden goed moest leren, onafhankelijk van wat je later zou gaan doen.
Er werd van ons verwacht dat we ons best deden: je moest vooruit in de wereld en maken dat je later een goede boterham kon verdienen. Een leus van vader die me bijgebleven is luidde: "Een vrouwenhand en een paardentand staan nooit stil". Ik was een braaf, maar ook koppig kind dat erg haar best deed om eens een pluim te krijgen. Met goede cijfers lukte dat wel.
Om goed voorbereid naar de middelbare school te kunnen (de dorpsschool werd daartoe niet geschikt geacht) gingen we allemaal vanaf de vijfde klas naar kostschool. We vormden daarmee een uitzondering in onze omgeving (een deel van het dorp waar vooral arbeiders woonden) zoals we op wel meer fronten wat apart stonden: kleding, vrijetijdsbesteding, een auto, groot huis met tuin etc. Dit voelde vaak niet gemakkelijk, maar over het 'standsverschil' en de verklaring daarvan werd eigenlijk nooit gesproken, zoals er over veel belangrijke sociale en politieke zaken niet gepraat werd, althans niet met de kinderen. Mijn ouders zaten in besturen van de Vincentiusvereniging, ziekenzorg en vrouwencongregaties, alles in kerkelijk verband en dat was het dan. Het was of het zo hoorde in de wereld.

De kostschool was voor mij een verademing na de drukte thuis, maar ik voelde me ook buitenstaander, een naïef dorpskind naast meisjes uit de stad. Bij de overgang naar de middelbare school aan het begin van de oorlog viel me op dat ik minder goed kon leren dan enkele van mijn klasgenoten. Dit vergrootte mijn onzekerheid, waar thuis geen begrip voor was, ook al omdat ik me niet wilde laten kennen en trots mijn best bleef doen. "Lies is zoals zij eruit ziet, rondom stevig", was een mening van mijn docenten (een narcistische krenking zou ik nu zeggen).
De oorlog verliep voor ons gezin in het dorp betrekkelijk rustig. Als meisje voelde ik me veilig, ik hoefde niet af en toe verstopt te worden bij razzia's zoals mijn jongere broer. Verschil in aanpak tussen jongens en meisjes was er: de jongens hoefden niet te helpen en hadden meer speeltijd, dat hoorde zo. Het wereldje was klein, het draaide om school, eten en opletten. Naar dansles kon alleen op een vrije middag; verder uitgaan was er niet bij. Vader las 's avonds bij petroleumlicht voor uit 'De klop op de deur' van Ina Boudier-Bakker en uit het Noorse epos 'Geschiedenis van het geslacht Bjørndal', mijn eerste kennismaking met een andere wereld. De dorpsbibliotheek had niet veel te bieden naast stuiversromans, boeken van Karl May en de Katholieke Illustratie, die ik gretig verslonden heb.

STUDIE
Na de oorlog kwam ik in Leiden terecht in een massale toestroom van eerstejaars studenten. De groentijd viel me niet mee. "Wat was ik nog een onbenul", wreven ouderejaars mij en anderen gretig onder de neus. Maar het was ook een verruiming van mijn wereldje en ik genoot ervan. De sfeer was toch ook weer veilig en overzichtelijk. Ik werd lid van een dispuut en een gezelligheidsvereniging en woonde met vriendinnen in een leuk huis, waar volop aanloop was en een oude hospita een oogje in het zeil hield. De problemen van de grote wereld bleven voor ons beperkt tot naar college gaan, op tijd tentamens doen, uitkomen met je zakgeld, feestjes etc. De onzekerheid over of ik wel of niet goed genoeg was, stak opnieuw de kop op toen ik er in tegenstelling tot mijn huisgenoten niet in slaagde verloofd te raken, maar vooral doordat ik twee keer zakte voor mijn kandidaatsexamen. Mijn vader vond dat ik maar moest stoppen met de studie, maar op aandringen van mijn moeder en een repetitor ging ik naar Amsterdam, waar ik de studie vlot heb afgerond. Het verschil tussen Amsterdam en Leiden was rond 1950 heel groot: meisjes in lange broek op college, volle collegezalen; de studentenwereld ging in de stad verloren. En ik kende er vrijwel niemand. Het gaf me steun dat vrienden uit Leiden me daar toch wisten te vinden, maar vooral groeide ik van het feit dat ik het alleen gered heb, al was het wel eens eenzaam. Natuurlijk vond ik er geleidelijk mijn weg, al bleef de onzekerheid... Vriendjes maken bleef moeilijk, omdat ik geen benul had van wat seksualiteit inhield. In de opvoeding was daar eigenlijk nooit aandacht aan geschonken. Je moest een goede echtgenote worden voor je man, maar vooral een goede huisvrouw en moeder voor je kinderen. Dat seks ook vreugde kan geven, was mij onbekend. Mijn moeder zag me liever dood neervallen dan ongehuwd zwanger worden, zei ze mij eens. "Waar zadel je je dochter mee op", dacht ik later, maar dat was véél later…

Ik kreeg steeds meer plezier in de geneeskundestudie en werd geleidelijk wijzer, maar toch gingen maatschappelijke ontwikkelingen, zeker op emancipatoir gebied, aan mij voorbij. Ik had geen last van discriminatie, er waren zowel mannen als vrouwen co-assistent. Wel waren er lange wachttijden voor invulling van de co-schappen, maar dat had niet met discriminatie, maar met plaatsgebrek te maken.
In de jaren van mijn opleiding tot kinderarts maakte ik het voor het eerst mee dat baby's stierven omdat zij niet gewenst geweest waren en ook dat in achtergebleven gebieden van ons land nog ernstige infectieziekten voorkwamen die je in de stad nooit zag. In die jaren liep ik stage op het Medisch Opvoedkundig Bureau (MOB) van professor Trimbos, die naam maakte voor een andere huwelijksmoraal voor katholieken. In die jaren kwam ook de pil op de markt. Wij spraken er onderling wel over, maar op mijn eigen leven had dit niet veel invloed. Mijn wereld bleef beperkt, net als die van veel van mijn collegae, die zoals ik beschermd waren opgegroeid. We dachten dat de verhoudingen waren zoals het hoorde, zoals ze door tijd en cultuur bepaald waren en zagen gewoon niet dat het anders zou kunnen of moeten.

HUWELIJK EN WERK
Toen ik trouwde, werkte ik als kinderarts in de consultatiebureausector. Mijn man zag wel dat het voor mij noodzakelijk was om mijn vak te blijven uitoefenen, maar een eigen praktijk beginnen zat er niet in, omdat hij vond dat dit niet te combineren was met een gezin. Ik was toen al blij dat ik kon blijven werken, omdat veel van mijn jaargenoten rond hun huwelijk hun vak vaarwel gezegd hadden. Voordeel van consultatiebureau-arts was parttime werk en nooit weekend- of nachtdienst. Nadeel was dat het vak geen status had en je nooit zelf mocht behandelen. Er waren dan ook vrijwel geen mannelijke collega's. Dat was mijn eerste ervaring met het man-vrouwverschil in het werk.
Via de club van CB-artsen maakte ik kennis met andere vrouwen die ook meer wilden en met elkaar cursussen volgden (ontwikkelingspsychologie, in de artsopleiding toen nog onbekend) en studieavonden hadden o.l.v. een psychiater (boeken van Mahler, Fraiberg, Winnicott, Balint etc.). Via die club kreeg ik ook de kans om in een kinderziekenhuis mee te doen aan een onderzoek naar de werking van een nieuw medicijn bij astma en om poliklinisch te werken. Fulltime vrouwelijke artsen waren daar eind jaren '60 nog niet en de directeur van dit ziekenhuis stimuleerde dat ook zeker niet. Mijn positie voelde dan ook ongemakkelijk; door het parttimewerk hoorde ik er nooit helemaal bij. Ook elders waren er nog weinig gehuwde vrouwelijke artsen buiten de CB-sector.

In de jaren '70 werd ik kinderarts-consulent  in de MOB-sector (bureaus voor levens- en gezinsproblemen). In die jaren was er de opkomst van sensitivitygroepen, kwam er veel nieuws, o.a. uit Amerika (namen als Rogers, Gendlin, Jung etc.) en kwam ik in een mij onbekende wereld terecht: 'mevrouw-arts in een geitenharensokkenteam'. Maar het beviel zo goed, dat ik gesprekstechniek voor kinderartsen ging volgen om ouders van kinderen met onbegrepen lichamelijke klachten beter te kunnen begeleiden en met een collega een gespreksgroep voor ouders van astmatische kinderen leidde.

NIEUWE OPLEIDING
Tenslotte kreeg ik de kans om een opleiding tot psychotherapeut te volgen. Zo maakte ik kennis met een aanvullende en verrijkende kant van mijn vak. Omdat dit op een weekdag kon en op loopafstand van huis was durfde ik - zij het onder protest van de mannen in ons gezin - 'Mens wat haal je je op de hals, je hebt het toch goed?' - aan die opleiding te beginnen. Het was een goed besluit, waar ik tot op de dag van vandaag blij mee ben. Het heeft zowel mij als ons gezin veel ruimte gegeven. Ik kreeg er zicht op waarom ik tevoren altijd moe was en begreep mijn aandeel in de recidiverende depressies van mijn man (ik wilde hem teveel in mijn mal hebben). Ik kreeg het gevoel dat ik eindelijk eens iets zelf had gekozen en tot een goed einde gebracht. Door eigen ervaring begreep ik ook anderen beter en dat is mij in mijn praktijk heel goed van pas gekomen; mensen helpen hun intuïtie en hart te volgen is voor het levensgeluk van jezelf en anderen heel belangrijk.


 Mandala tekenen: van grote betekenis bij mijn werk met cliënten als ook bij de zorg voor 'het kind in mijzelf'.

Terugkijkend zie ik dat het in de jaren '60 al bijzonder was dat ik na mijn huwelijk bleef werken. Maar voor mij ligt het begin van emancipatie in een ervaring tijdens een van de vele sensitivity-zittingen. Daar merkte ik dat ik mijzelf eerst zag mét mijn gezin in het centrum, waar de wereld omheen draaide, hierbij onbewust het voorbeeld van mijn moeder volgend, terwijl later ik zelf alleen in het centrum was, met rondom mij m'n gezin, werk, familie, hobby's, etc. Mij gaf dat meer ruimte om te werken aan mijn eigen persoonlijke ontwikkeling. Daardoor kreeg ik meer energie en zelfvertrouwen.

STA EENS STIL
Ik hoop dat ik daarmee voor anderen een voorbeeld mag zijn. Als je dreigt vast te lopen in routine, huwelijk, werk, vermoeidheid van onbekende oorsprong, sta dan stil, ongeacht je leeftijd, en vraag je af wat je in het leven nog echt graag wilt doen of veranderen voor je oud bent of doodgaat. Vertrouw op al wat je onderweg al geleerd hebt en grijp de kansen die zich zeker zullen voordoen, soms uit heel onverwachte hoek (zoals nu voor mij meedoen aan de verhalentafel… een moment van reflectie waar ik anders de tijd niet voor genomen zou hebben…)

Elisabeth Oudejans