Haagse Herinneringen

Vrouwenemancipatie | ManVrouwMaatschappij

WAT IK IN MIJN KINDERTIJD BELEEFDE EN DACHT
Toen ik zeven was, begon de bezettingstijd. Binnen de kortste keren begreep ook een kind dat veel van wat de bezetters verordonneerden en deden schandelijk was. Waarom moesten er bordjes op de tram en in het plantsoentje voor school met 'Verboden voor Joden'? Wat betekende dat trouwens: 'Joods zijn' en waarom hadden de Duitsers iets op Joodse mensen tegen? De uitleg van Moeder verhelderde niet veel.
Naarmate de oorlog voortduurde, gebeurde er steeds meer verschrikkelijks. En in de hongerwinter in Amsterdam bleven we bijna dood. Heel wat mensen stierven echt. Ik zag vaak een lijk op straat liggen. Bij de bevrijding was ik een lang kind van twaalf jaar dat 35 kilo woog. Anderhalf jaar later was ik vijftien centimeter langer en anderhalf keer zo zwaar.

 
"Ik ben de grote tovenaar" 1936


Buiten onszelf van blijdschap waren we met de bevrijding. Mijn vader mocht weer naar zijn werk. Maar met mijn moeder ging het niet beter, eerder slechter. Zij mocht nog steeds niet aan haar werk. Ze bleef jammeren dat ze zonder Vaders toestemming niets mocht en zelfs de rapporten van haar kinderen niet mocht tekenen (!). En ze zat nu ook zachtjes tegen haar jongere zuster en tegen goede vriendinnen te klagen dat ze natuurlijk nooit zes kinderen had gewild. Een huismoeder van zo'n groot gezin heeft geen leven. Na de bevrijding werd Moeder alleen nog maar lastiger. Wij kinderen hadden veel met haar te stellen en ik vond het raar dat, nu Nederland toch bevrijd was, een moeder niet vrij was om als tandarts te werken en niet vrij om op te houden met kinderen krijgen.
Hoe schandelijk het vrije Nederland was, drong pas goed tot me door toen ik veertien was en merkte dat Vader met Moeder praatte over een vrouw die in zijn kliniek interne geneeskunde was doodgegaan aan een buikvliesontsteking na een illegale abortus. "Snap je dat nou? Ze had pas twee kinderen." Maar ik vond het alleen maar afschuwelijk voor die kinderen. En voor de moeder, want het moet een ondragelijk idee zijn je jonge kinderen zonder moeder achter te laten. Langzamerhand vond ik de Staat der Nederlanden bijna even erg als de bezetter.
In januari 1948 kwam het rapport van Kinsey uit over seksueel gedrag bij mannen. Na een aantal maanden kreeg ik de kans het dikke boek in de Universiteitsbibliotheek van Amsterdam te bestuderen. Nou, wie de wetten van Nederland over het strafbaar stellen van geboorteregeling hadden gemaakt, waren óf sadisten geweest óf niet goed bij hun hoofd. Zoveel mannelijke seksualiteit en dan geen voorbehoedmiddelen toestaan en geen abortus.
Inmiddels had ik ontdekt dat van de 36 bedden van de vrouwenzaal interne geneeskunde van het Binnengasthuis er permanent twee à vijf bezet waren door vrouwen die door echtgenoot of vriend in elkaar waren geslagen. Die moesten, voorzover ze konden worden opgelapt, allemaal weer terug naar hun beul. Waarvoor waren we nu eigenlijk bevrijd, als vrouwen niet eens verlost werden van al deze mateloze misère?
Maar na 1945 liet Nederland de wetten en de feitelijke situatie zoals ze waren. En de wereld liet het er even hard bij zitten. Op 10 december 1948 werd de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens gepubliceerd. Recht op geboorteregeling? Geen letter. En recht op bescherming tegen de man/kostwinner? Geen letter.
Gelukkig staat er wel in de preambule dat de lidstaten van de Verenigde Naties zullen streven naar 'freedom from fear and want' (bevrijding van angst en gebrek) voor allen. Als dat ernstig zou worden genomen, zou het nog terecht kunnen komen met de wereld.
Maar het kwam niet terecht met de wereld. En met Nederland ook niet.
 
 
HOE NEDERLAND VERANDERDE
Na 1948 bleef de situatie schandelijk. Weliswaar werd met ingang van 1957 de handelingsonbekwaamheid van de gehuwde vrouw opgeheven, maar tot 1970 bleef de man het hoofd van het gezin en had hij in tal van gezinszaken het laatste woord. Tegelijkertijd werd per 1957 de Algemene Ouderdomswet (AOW) ingevoerd, waarvoor de gehuwde vrouw, als zij een inkomen had, wél samen met haar man tot de grens premie betaalde, maar nooit een uitkering kreeg. Ook niet als ze kostwinner was en ouder dan de man. Het gezin zat dan zonder inkomen of alleen met haar eigen pensioentje, maar zonder AOW, tot de man 65 werd. Verder waren er nog 1001 discriminaties. Het hield niet op. De kinderbijslag ging naar de man, ook na een scheiding. Veel mannen betaalden geen kinderalimentatie, maar hielden wel de kinderbijslag. De gehuwde vrouw kreeg geen woonvergunning dicht bij haar werk in een regio met woningnood; alleen de man kon die krijgen dicht bij zijn werk.

   
Huwelijk, november 1952 
  Met zoon en dochter, juni 1956
      


Niet alleen de woon-werkafstand was voor gehuwde vrouwen een bezwaar om betaalde arbeid te verrichten, maar vooral ook de belastingregeling. De vrouw werd belast naar de draagkracht van haar man en zonder dat rekening werd gehouden met de extra kosten die het werken van de vrouw meebrengt. Er waren zo goed als geen crèches. Er was geen buitenschoolse opvang. Er was wel een minimumloon dat inmiddels vrij hoog was, torenhoog samen met alle sociale premies. Het brutoloon van het kindermeisje/ huishoudelijke hulp moest komen uit het nettoloon van de vrouw, nadat haar man daar 50, 60, 70% belasting over had betaald. Zelfs vrouwen met de prachtigste opleiding konden dat niet opbrengen en dus geen betaald werk verrichten. Tenzij ze hun kind(eren) toevallig gratis goed onderdak konden brengen.

Inmiddels waren er mensenrechtenverdragen tot stand gekomen: in 1950 het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden van de Raad van Europa en in 1966 het Verdrag inzake de Burgerlijke en Politieke Rechten van de Mens van de Verenigde Naties. Weer geen letter over bescherming tegen de man/kostwinner of over recht op geboorteregeling. Gelukkig garandeert het VN-verdrag wél gelijke behandeling van mannen en vrouwen.
Toen in oktober 1968 de aktiegroep ManVrouwMaatschappij door Joke Kool-Smit en Hedy d'Ancona werd opgericht, leek het dus of er nog voor honderd jaar werk voor honderdduizenden leden lag te wachten. Maar gelukkig was de werkelijkheid zonniger.

De oprichters hadden voor MVM een prachtige tweeledige structuur bedacht. Iedereen werd ingedeeld naar de regio waar zij of hij woonde. En wie zich voor een bepaald onderwerp interesseerde, kon zich opgeven voor een werkgroep. De werkgroep koos zich een onderwerpsecretaris, die als secretaris en woordvoerder fungeerde. Ook was er een landelijk periodiek, dat per stencil werd aangemaakt. Helaas belandde MVM in allerlei onnodige controverses, zowel intern als met bestaande vrouwenverenigingen en met het in januari 1970 opgerichte 'Dolle Mina'. Hierdoor leek de actiegroep naar buiten toe soms vleugellam. Niets was minder waar. Sommige regio's waren zeer actief. En vrijwel alle werkgroepen gingen meteen energiek en deskundig aan de slag. Hierbij bleek het uiterst doeltreffend te zijn dat MVM van het begin af was opgezet voor vrouwen én mannen. Naast de zeer vele begaafde vrouwelijke leden die hun nuttige ervaringen inbrachten over hoe ze door slechte wetgeving werden gefnuikt in hun arbeidscarrière, waren er ook flink wat mannen met hún ervaringen. Daaronder waren er nogal wat met invloedrijke posities die hun kennis en hun netwerk benutten om de emancipatiegedachte te verbreiden en verbeteringen te helpen verwezenlijken.

De werkgroep Sociale Zaken ging aan het werk om gelijk loon en gelijke behandeling voor mannen en vrouwen bij de arbeid tot stand te brengen. De werkgroep had het tij mee van de Europese Economische Gemeenschap en van het Europese Hof voor Justitie in Luxemburg. Al in het EEG-Verdrag van 1957 stond het artikel dat mannen en vrouwen recht gaf op gelijk loon bij gelijke arbeid. Daar werd pas ernst mee gemaakt na de uitspraak van Luxemburg in april 1975 in de gelijk-loonzaak van de Belgische stewardess Gabrielle Defrenne. En daarna ging het zo hard dat de werkgroep zich kon gaan richten op de herverdeling van betaalde en onbetaalde arbeid over mannen en vrouwen.
De werkgroep Belastingen bracht advies uit in 1970. Na grondige bestudering van de loon- en inkomstenbelasting in Zweden legde de werkgroep aan het ministerie van Financiën een vrij uitvoerig uitgewerkt plan voor omtrent de aparte belastingheffing van gehuwden, naar het voorbeeld van het Zweedse model. Uit dit MVM-belastingadvies is het wetsvoorstel voortgekomen dat heeft geleid tot de gedeeltelijke fiscale verzelfstandiging van de werkende gehuwde vrouw met ingang van 1973. De wet was in grote haast opgesteld en behandeld. Er kleefden dan ook vele onvolkomenheden aan. Maar de allerergste ellende, de belasting van het arbeidsinkomen van de vrouw tegen het toptarief van haar man, was van de baan.

De werkgroep Seksualiteit, geboorteregeling en abortus had het tij al evenzeer mee. Doordat sinds begin jaren 1960 huisartsen steeds meer verzoeken kregen om de anticonceptiepil voor te schrijven - dat kon pas vanaf maart 1964 - kwam het onderwerp 'ongewenst grote vruchtbaarheid' steeds vaker ter sprake in artsenpraktijkkamers. Tot 1970 was het spreken of schrijven in het openbaar over anticonceptie strafbaar. Maar daarna voelden artsen zich vrijer om zelf tegenover patiëntes te beginnen over dat tot dan toe geschuwde onderwerp. In 1970 werd door het Nederlandse Huisartsen Genootschap voor huisartsen het congres ManVrouw-Anticonceptie gehouden, door de naamgeving al een eerbetoon aan MVM. Vanaf 1970 begonnen medische studenten bij hun studiestof ook iets over anticonceptie te leren. In 1970 werd ook het eerste initiatiefwetsvoorstel voor vrije abortus ingediend, door PvdA-fractieleden. En in de zomer van 1970 installeerde de regering de Commissie Kloosterman ter bestudering van het abortusvraagstuk. Niet alleen de hoogleraar gynaecologie Kloosterman, maar ook de hoogleraar strafrecht Enschedé, de raadsheer in de Hoge Raad, mevrouw Minkenhof, en nog enige anderen maakten daar deel van uit. Namens ManVrouwMaatschappij hebben de Hoge Raad-raadsheer Huib Drion en ik daar ons standpunt uiteengezet: Huib uiterst genuanceerd, ik principieel. Ik heb daar verteld dat naar mijn mening abortus in een situatie van goede seksuele voorlichting en perfecte toegankelijkheid van uitstekende anticonceptie geen probleem is. Wie anticonceptie nodig heeft, zal zelf zorgen voor goede toepassing. Door de goede toepassing slinkt het percentage ongewenste zwangerschappen - dat in die tijd nog ver boven 50% lag - met als gevolg dat niet alleen het aantal geboortes sterk afneemt - toen nog zeer wenselijk - maar ook het aantal abortussen. Want een klein percentage afbrekingen van zeer veel ongewenste zwangerschappen, zoals in 1970 nog altijd het geval was, levert veel meer abortussen op dan een hoog percentage afbrekingen van zeer weinig ongewenste zwangerschappen, zoals het geval zou zijn na volledige anticonceptie- en abortusvrijheid. Iedere bemoeienis met de vrouw vond ik uit den boze. Koos ze voor afbreken en had ze later toch het kind gewild uit deze zwangerschap, dan zat ze zelf met spijt en verdriet. Koos ze voor uitdragen en zou ze later moeten aanzien hoe ze zelf zowat bezweek onder de opvoedingslasten en haar kind te lijden had onder de onaangename omstandigheden waarin het opgroeide, dan zat ze met díe grote ellende. Een ander zou niet voor haar kunnen beslissen en zou dat ook niet moeten willen. Abortus kon dus uit het Wetboek van Strafrecht en om een maximaal gunstige situatie te bereiken dienden anticonceptie en abortus te worden opgenomen in het ziekenfondspakket.

Het was september en heet in dat overvloedig vergulde zaaltje van de Tweede Kamer. De monden van de Commissieleden waren opengevallen. Toen Huib en ik weer in de gang stonden, verweet hij mij dat ik zo extreem was geweest. Maar ik had gezien dat mijn woorden stof voor een grondige heroverweging van alle elementen van de materie hadden gegeven. Ik antwoordde dan ook opgewekt: "Huib, als over vijftig jaar iemand de notulen van de hearings bestudeert, zijn jij en ik toch de enigen die dan nog een behoorlijk figuur slaan?" De Commissie adviseerde positief over wetswijziging.

De werkgroep Ooievaarregeling was een heel onverwachte. Op een zeker ogenblik verscheen een oude dame op een MVM-vergadering, waarvan ik wist dat ze in het Hollands Maandblad van september 1972 'De Ooievaarregeling' had gepubliceerd. De Ooievaarregeling was een concept voor een nieuwe volksverzekering voor de kosten van levensonderhoud en verzorging van kinderen. De auteur, Galinka Ehrenfest, had daarin gesteld dat, nu de maatschappij de plicht om de ouders sociale zekerheid te verschaffen heeft overgenomen van de kinderen, de logische consequentie is dat de maatschappij ook een groot deel van de kosten en lasten van de kinderen overneemt van de ouders. Want waarom zouden de ouders alleen moeten betalen voor de kinderen, als later zijzelf niet méér profijt van hen zouden hebben dan ieder ander die nooit een cent voor hen had opgebracht en nooit enige zorgarbeid voor hen had verricht? Ik had haar artikel geboeid gelezen en verwelkomde de suggestie van Galinka dat MVM een werkgroep zou vormen. Met een aantal leden hebben we het concept nader uitgewerkt. Na vele berekeningen van de wiskundige Constant Kool, de man van Joke, bleek dat het veel en veel goedkoper was om zestien jaar lang één ouder heel of twee ouders half thuis voor de kinderen te laten zorgen of daarvoor een kindermeisje te nemen dan het toenmalige systeem van gigantische en merendeels goed verstopte voordelen voor de gehuwde man/kostwinner te handhaven.
Galinka was een boeiende persoonlijkheid. Ze kwam vrijdag bij ons eten, daarna vergaderden we in Rijswijk, ze bleef logeren en dan bracht ik haar naar de Vogelwijk, naar de Nobelprijswinnaar Jan Tinbergen en zijn vrouw, met wie ze sinds haar kindertijd bevriend was. In haar ouderlijk huis in Leiden waren destijds heel wat beroemdheden te gast, onder wie Einstein. Behalve over wiskundige en natuurkundige problemen werd daar ook vaak vurig gediscussieerd over maatschappelijke ontwikkelingen en wenselijkheden. Jan Tinbergen fiatteerde voor het werkgroeprapport de berekeningen van Constant Kool.

Helaas fiatteerde MVM het concept van de werkgroep niet. De meerderheid van de leden dacht nog puur individualistisch en vond kinderen, ook financieel, louter de verantwoordelijkheid van de ouders.
De werkgroep Politieke partijen van MVM was bij de oprichting in 1968 ontstaan met het doel om druk uit te oefenen op de politieke partijen teneinde emancipatiedoelstellingen op te nemen in partij- en verkiezingsprogramma's. Maar al meteen zaten we klem. Wisten we als werkgroep wel precies wat MVM wilde? De werkgroep kon moeilijk gaan lobbyen voor iets waar de actiegroep niet bij meerderheid achter stond. Zo zette de werkgroep zich aan het opstellen van het eerste Aktieprogramma van MVM. Het was een heidense klus. Er kwamen steeds meer nieuwe wensen van andere werkgroepen, uit de regio's en van individuele leden. Alles moest iedere keer opnieuw besproken worden in regiovergaderingen en in de algemene vergadering. Toen het Aktieprogramma tenslotte klaar was, begon het politieke werk. Zo lastig als de totstandkoming was geweest, zo gemakkelijk ging het lobbyen. Na een zachtzinnige brief met een schets van de MVM-ideeën op een bepaald terrein werden leden van de werkgroep Politieke partijen en van de werkgroep waartoe het onderwerp behoorde uitgenodigd voor een gesprek op het ministerie of in een commissiekamer van de Tweede Kamer. Vaak waren onze programma-artikelen al binnen driekwart jaar wet geworden en ingevoerd.
Wetswijziging bleek te gaan als een heet mes door de boter. Ongelooflijk veel afschuwelijke regelingen verdwenen als sneeuw voor de zon. Het leek ook vaak of, na onze duidelijke uitleg, ambtsdragers, ambtenaren en Tweede-Kamerleden zich schaamden dat er nog zulke onrechtvaardige wetten in Nederland bestonden. Iedereen haastte zich en ging aan de slag. Het was een tijd die je dankbaar en blij maakte dat je zelf ook iets kon bijdragen.
 
WAT NIET VERANDERDE
Wat het onderwerp kinderen betreft heb ik nooit succes gehad, ook nu niet. Dat betreur ik zeer. Biologisch staat vast dat homo sapiens sapiens zeer nauw verwant is aan de mensapen. Die leven bijna alle in grote groepen. Een vrouwtje en haar jongen zijn niet afhankelijk van één man, maar van de groep. Vrouwtjes en jongen hebben net als mannetjes een gezellig groepsleven. De groep zorgt voor veiligheid en voor steeds nieuwe voedsel- en drinkplaatsen, zodat iedereen kan eten en drinken. Waarom geldt dat niet voor mensvrouwen en -kinderen? Waarom is de groep, tegenwoordig de Staat, zo afzijdig? Waarom krijgt de moeder zo weinig steun van de Staat en wordt ze nog altijd in veel landen voor haar levensonderhoud en dat van haar kinderen terugverwezen naar de man? Waarom wordt zij veroordeeld tot huisvrouwschap en tot 'hulpe des mans'? Wordt zo de macht van mannen niet tot in het onzinnige vergroot?
Noch in ManVrouwMaatschappij noch elders vond en vind ik voldoende weerklank voor dit door de biologie geschraagde gedachtegoed. Misschien komt het nog. Ik hecht er groot belang aan.

Hieke Snijders-Borst