Haagse Herinneringen

Een nieuw bestaan in Nederland | Geen 'vakantie’, maar ’terug naar huis’

Waarom we vertrokken
Toen ik in januari 1951 met mijn vader, moeder, broers en zussen met de Willem Ruys
naar Nederland vertrok, was ik nog geen twee jaar oud. Aan deze fase van de repatriëring heb ik dus geen herinneringen en mijn ouders hebben mij hun verhaal slechts mondjesmaat kunnen of willen vertellen. De Nederlanders zaten namelijk niet op ons te wachten en we moesten ons aanpassen.
Voor ons verhaal was er geen ruimte, geen tijd. Meehelpen aan de Nederlandse opbouw was de leus. Wat ik wel weet is, dat mijn vader eigenlijk niet wilde gaan maar dat het vertrek noodzakelijk was omdat hij op aandringen van enkele van mijn broers en zussen toch voor behoud van de Nederlandse nationaliteit koos. Dit alles voor de toekomst van zijn kinderen. Hij heeft dat dus ook voor mij gedaan.
Ik had liever gehad dat de omstandigheden hem niet tot dat besluit hadden gedwongen en vind
het jammer maar zo'n heel klein gedeelte van mijn jeugd in Indië/Indonesië te hebben doorgebracht.  



Het begin in Nederland
Ik denk niet dat het ook maar iets te maken heeft met Piet Heijn of de VOC, maar mijn beginjaren speelden zich af in Rotterdam-Delfshaven, in het Maashotel. Daar beginnen mijn herinneringen, in de Haven- en Schoonderloostraat. Van mijn ouders hoorde ik dat zij van iedere verdiende gulden zestig cent aan het contractpension moesten betalen. Het eten dat we kregen was afgepast en we waren met zijn tienen. Daardoor was er altijd een tekort aan rijst en mijn tweelingbroer en ik aten dan ook de bordjes leeg van hen die nog wat korrels hadden laten staan. Ik kreeg eens een foto uit een krant zien (ik weet niet waar hij is gebleven) waarop wij bezig waren met deze activiteit. Als onderschrift stond er bij: "De rijstepikkers".
In Delfshaven ging ik naar onze huisarts, dokter van Tiggelen, in het souterrain net naast het hotel - nooit eerder gezien, een praktijk onder de grond - en naar de Katholieke Kerk in de Jan Kruijffstraat, naast de fröbelschool aan de Noordschans, in welke kerk mijn oudere broer Jozef misdienaar  was. En zo liepen we via het Piet Heynplein langs de Pelgrimvaderskerk en het tunneltje van de Schans naar de markt aan de Spanjaardstraat.
In 1955 kregen mijn ouders een huis toegewezen aan de Rösener Manszstraat 45, precies aan het Grote Visserijplein, waar ik vaak op de markt vertoefde en er met de 'Hollandse' kinderen voetbalde. In die buurt, in de wijk Bospolder-Tussendijken, waren wij het enige gezin met een Indische achtergrond. Andere Indo's ben ik er nooit tegen gekomen.

Het offer van mijn ouders
Het woord discriminatie kende ik nog niet en ik heb er in mijn jeugd ook niets van gemerkt
of last van gehad. Aan de Noordschans ging ik naar de fröbelschool en groeide ik op
tussen de 'Belanda's' als was ik er zelf een.
Ook op de Sint Antonius Abt, de lagere school aan de Bruijnstraat, was er niets aan de hand.
Wel werd ik er door mijn Pa altijd op gewezen dat mijn huidskleur niet blank was en dat ik
ervoor moest zorgen dat ik beter was dan een Nederlander. Als mijn klasgenoot een 7 had gehaald, dan moest mijn cijfer  minstens een 8 zijn en bij een 10 voor die 'Nederlandse'  jongen moest ik er per se een + achter die 10 hebben staan.
En toen ik niet naar het Sint Franciscus College, de HBS, mocht, maar werd verwezen naar de Sint Tarcisius Mulo kreeg ik opnieuw te maken met het feit dat ik mijn huid een bruin kleurtje vertoonde. Want hoe kon nu zo'n bruintje ondanks dat hij de beste van  de zesde klas was, naar de Hogere Burgerschool. Hij moest het eerst maar eens op een lager niveau proberen! Mede daardoor ging ik opeens beseffen hoeveel stappen mijn vader heeft moeten terug doen op de maatschappelijke ladder. Nu begreep ik de grote offers die mijn ouders, mede gerepatrieerd voor hun kinderen, voor ons hebben gebracht. Ik zie mijn pa nu nog liggen in de huiskamer bij het Aladdin petroleumkacheltje om maar zo min mogelijk last te hebben van de kou.
Van Hoofd Douane in Tanjung Priok, de haven van Batavia/Jakarta naar het schoonmaken van de keuken in een Indisch restaurant. Nog even hield hij het vol, nog even zette hij door en gaf hij alles op voor zijn kinderen, totdat hij in november 1964 overleed. 

De band met mijn geboorteland
Na de dood van mijn vader verhuisden we naar Den Haag en vanaf dat moment ga ik ieder jaar naar de Pasar Malam Besar. Geboren in Batavia of mag ik nu toch zeggen Jakarta, in de wijk Menteng, op 3 februari 1949 in de Jalan Jogya 26, thans Jalan Mangun Sarkoro geheten, liggen mijn roots in dat wonderschone land.  Zij zijn daar echter niet tot groei kunnen komen.
In 1977 kreeg ik een relatie met een Indische vrouw, die wel haar jeugd in Indië en Indonesië had doorgebracht. Met haar ging ik ook naar haar schoolreünies en merkte dat ik niet kon meepraten over dat stukje verleden. Pas tien jaar later, in 1987, ben ik voor het eerst terug naar Indonesië geweest.
Dit is míjn repatriëring.

Indonesië, mijn geboorteland, waar ik niet ben opgegroeid, niet naar school ben gegaan en heb gewerkt, maar waar ik wel heel graag wil wonen. Want daar ben ik in 1993 getrouwd met een Indonesische vrouw, die mij heeft teruggebracht naar het huis en zelfs de kamer waar ik geboren ben. Mijn vrouw met wie ik, samen met onze zoon, ieder jaar terug ga 'naar huis' in plaats van 'op vakantie naar'.

Rupert de Ling