Haagse Herinneringen

Naar Holland | De taart die achterbleef

Gevechten
De aanloop tot ons vertrek naar Nederland werd getekend door gevechten en beschietingen waarbij de aankomst in Nederland verbleekte.

Mijn vader, die in de tweede wereldoorlog krijgsgevangen had gezeten in Batavia, had via het Rode Kruis uitgevonden dat mijn moeder en ik gevangen zaten in Lampersari, Semarang. Met een betja heeft hij ons daaruit gehaald. Goddank bleek dat wij familie hadden wonen, allemaal Carli's (de meisjesnaam van mijn moeder), in Villapark, in een Oudindisch huis met open voorgalerij, een garage en een blakang.

Het huis stond op een driesprong en dat hebben we geweten: we lagen precies in de vuurlinie toen de straatgevechten van de pemoeda's begonnen. Ik zie ze nog in sluiphouding, tussen de djarakbomen, het geweer in de aanslag. Kogels doorboorden twee muren van de garage en bleven steken in de muur van de achtergalerij. Intussen waren de twee mannen van de familie, waaronder mijn vader, van hun bed gelicht en opgepakt door de Indonesische vrijheidsstrijders en in de gevangenis gegooid met als enig doel: de dood.

Mijn vader, een  totok, geboren in Scheveningen in de Marcelisstraat, sprak vloeiend Javaans. Hij wist zich vrij te praten, sleutels te bemachtigen en zo vele andere gevangenen te verlossen. Hij heeft daarvoor een lintje gekregen.


Slachten
Op 17 november 1945 moest onze hele familie, drie moeders met kinderen, een oma, een paar nichten en de twee mannen, vluchten vanwege het levensgevaar dat wij liepen. 17 November 1945, mijn twaalfde verjaardag, mijn eerste echte verjaardag na drieënhalf jaar kamptijd. Mijn eerste verjaarstaart bleef in het huis achter. Nog steeds hoor ik van de Carli-tante's: "Weet je nog wel Hen, je taart bleef in het huis achter."



We werden opgevangen in 'Hotel du Pavillon', waar Gurka's zaten om de Nederlanders te beschermen. Rond het hotel waren vele gevechten en wij kinderen? Wij keken geïnteresseerd toe hoe de Gurka's hun geiten slachten.

Vandaar werden we weer geëvacueerd in vrachtauto's, gecapitonneerd met bultzakken, die ons naar loodsen aan de rede van Semarang brachten. Wat moeten de moeders een zorgen hebben gehad over hun kinderen! En die kinderen speelden maar voort. Daar aan die 'Rede' (Semarang had geen haven) leerde ik dat als er een kanon wordt afgeschoten (er lag een oorlogsschip op de rede) je het eerst vuur ziet en pas een tijdje later de knal hoort.

Per LTC en onder kanonvuur werden we overgevaren naar het schip en naar Batavia getransporteerd. Mijn ouders en ik kwamen terecht in het 'Javahotel', waar in de nacht van 31 december 1945 door mijn vader gesuggereerd werd dat er mertjon werd afgeschoten (om mij gerust te stellen, want ik was inmiddels aardig angstig voor knallen). De werkelijkheid was dat er werd geschoten.
Ten slotte kwamen we te wonen in een echt huis aan de StilleLaan 1, een straatje met vier huizen tussen Tjikini (niet ver van de pasar) en de Alataslaan.

Ik zie ik zie wat jij niet ziet
Veel tijd heb ik doorgebracht in het  militair hospitaal waar mijn orthopedisch chirurg van voor de oorlog werkzaam was en waar een klein zaaltje was gereserveerd voor kinderen onder behandeling van deze dokter Belmonte. Ook daar werd wel eens in de directe omgeving geschoten en gevochten. En toch hadden wij kinderen onder elkaar reuze lol. Als we op weg naar de mandikamer door de zaal met manschappen liepen, riepen we (met neergeslagen ogen): "Ik zie, ik zie wat jij niet ziet", want er werden in de zaal heel wat voor ons bijzondere delen gewassen, waar wij twaalf- en dertienjarigen over giebelden.

Wij kinderen moeten een welkome afleiding zijn geweest voor veel van die mannen. Ze leerden ons kaarten en dobbelen en zij mochten dan ook in ons poëziealbum schrijven.

Eindelijk mocht ik na diverse operaties met mijn rechterbeen in het gips naar huis en eindelijk kon ik dan stiekem in het slaapuurtje over het hek en de muur met de buren klimmen om met mijn buurmeisje Joke Kraak te gaan bikkelen op de grijsgroen geglazuurde tegels van de voorgalerij.

Naar Nederland



Mijn moeder en ik zijn tenslotte per vliegtuig via Singapore, Colombo, Basra, Bagdad, Sjarja, Cairo en Rome op de verjaardag van de oude koningin Wilhelmina, 31 augustus 1947, in Nederland aangekomen. Ik dacht dat er allemaal kantoren langs de weg stonden, want er waren geen tuinen.

Wij hadden het geluk dat een vroegere vriendin van mijn moeder, nog uit Indië, ons in huis nam, dus geen contractpension voor ons. Alles wat er op tafel kwam vond ik lekker, aardappelsoep en stamppot; ik denk dat ik gewoon honger had. Wel smaakte de erwtensoep  heel vreemd, want in Indië werd die gemaakt van katjang idjoe.

En daar op dat adres werd mij verteld, dat mijn vader niet naar Holland zou komen. Hij had, toen hij met ons in de betja op het adres Villapark aankwam, zijn tweede vrouw leren kennen.

Hennie Henskens