Haagse Herinneringen

In Indië | Het verhaal van mijn moeder

Mijn moeder kon mooi vertellen. Vooral in haar laatste jaar (zij werd 90) heeft ze me veel over haar leven verteld. Oude herinneringen. Van vroeger. Toen. In Indië.
Over haar leven kun je dagen praten, een boek vol schrijven. Ik beperk me tot het begin, omdat dat alles te maken heeft met de manier waarop wij later - veel later - in Holland onze plek hebben gevonden.
Op de koempoelans van vroeger, die steeds kleiner en minder worden, was het verhaal van haar geboorte een van de favorieten.

Ga lekker zitten: dit wordt een mooi verhaal en alles is echt gebeurd.

Bandoeng, 4 augustus 1917, Nederlands-Indië toen. Liesje en Louis zijn te paard op weg naar een groot feest zo'n twintig kilometer verderop.
Een knap paar: zij tenger, blond, mooi zacht gezichtje, hij stoer en fors. Hun drie kinderen blijven thuis bij hun lievelingsbaboe Soepina. Eigenlijk noemden de kinderen haar 'baboe Soepjes' omdat zij zulke heerlijke soto en bamisoep maakt. Hun moeder vond dat niet netjes genoeg. Soepina dus.
Liesje voelt zich die dag niet zo goed, beetje buikpijn en wat bleek. Niet zo erg joh, zeker gisteren teveel roedjak gegeten. Maar als ze aangekomen zijn, loopt ze krom van de pijn. Eenmaal binnen gilt zij het uit: "Oh god, het lijkt wel of ik moet bevallen, zo'n pijn. Maar dat kan helemaal niet, ik bén niet zwanger!" Ze valt zomaar op de stenen vloer, lijkbleek, zachtjes kreunend. Opeens totale chaos, geroep, geschreeuw, geren. De snerpende stem van de baboe Mina: ajo lekas lekas ajer panas (gauw heet water). En dan, boven alle lawaai uit, het hoge doordringende gehuil van een pasgeboren baby. Plotselinge doodse stilte. De baboe: "Alah njonja, anak bagoes, ja" (wat een mooi kind mevrouw). Gelach, geredder. Mina heeft vlug haar allermooiste slendang klaargelegd. Dan knipt zij de navelstreng door: mijn moeder is geboren.

Als Toetie zeven maanden is, sterft onverwacht haar vader. Haar zachte, altijd beschermde moeder kan dat niet aan. Baboe Soepina ontfermt zich over de kleine Toetie en de moeder vindt dat allang best. Ach soedah, laat haar maar toch. Toetie groeit voor een groot deel op in de kampong, een heerlijk vrij en zorgeloos leventje. Ze wordt door iedereen verwend en de hele kampong is dol op haar: zo lief, zo blond, zo blank, zulke blauwe ogen.
Soepina neemt haar vaak mee naar de rivier met de hoge waterval en de stille helgroene sawah's. Zij leert haar de namen van de vogels, de bomen, de bloemen. En ze vertelt spannende, griezelige verhalen: over de vrouw met het lange zwarte haar, die een gat in haar rug heeft. "Niet stout zijn ja, Toetie, want dan neemt zij je mee in dat gat".
Ze kan ook toveren en dingen bezweren. Als de kleine Toetie een keer doodziek is en haar moeder wanhopig, laat zij Soepina roepen. Met haar hoge heldere stem zingt Soepina voor Toetie over de kleine vogels en de wiegende wind, zacht, zo zacht. Ze valt in diepe slaap, een dag en een nacht en daarna is ze beter.

Het is haar tien jaar oudere zuster die vindt dat de intussen zeventienjarige Toetie naar Holland moet. Te gevaarlijk als ze bij Soepina blijft; ze verindischt helemaal.
Bij de twee strenge Hollandse tantes wordt het absoluut geen succes. Toetie mist haar vrijheid, de warmte, de zon, haar goeling, Soepina en … haar vriendje. Bandoeng is zo ver weg. Daar is de studievriend van haar broer stapelverliefd geworden op de mooie blauwogige Toetie en zij op hem, de knappe donkere Indo. Als ze haar verpleegstersdiploma heeft gehaald, mag ze terug naar Indië. Daar heeft hij op haar gewacht en trouwen ze.



 


"Weet je Meis", vertelt ze, "hij was zo bruisend, zo vrolijk, zo idealistisch, jouw vader.
Hij wilde door kinderen te onderwijzen - desnoods gratis - de wereld verbeteren, hij schilderde, sneed prachtige voorwerpen uit djatihout, hij was dol op sport, zwemmen vooral.
Ons huwelijk - en ze glimlachte - was één grote draaikolk van geluk en liefde. We waren zo gelukkig, vooral toen jij kwam. Je vader was door het dolle, iedere dag kwam hij in de schoolpauze naar je kijken. Ik werd voor de tweede keer zwanger. Zo heerlijk was dat!
En toen ik acht maanden ver was gebeurde het: DE OORLOG. Je vader werd opgeroepen, opeens was hij weg. Wij waren niet meer veilig in ons huis. Ik kreeg jouw broertje bij twee goede vrienden die ons in huis namen en voor ons zorgden. Vier maanden later moesten wij het Jappenkamp in. Lampersari. Jouw vader heb ik nooit meer teruggezien. Zijn schip werd door de Jappen getorpedeerd. We waren net tweeënhalf jaar getrouwd".

Toch is het allemaal wel weer goed gekomen met ons. Al was het natuurlijk verbijsterend om als jonge weduwe met twee kleine kinderen en alleen wat rare dikke winterkleren in Holland aan te komen. Maar daarover later.

Hilly Pelle-Tuynman