Haagse Herinneringen

Scheveningen | Mijn eerste teeltje

Als jonge jongen speelde ik vaak met de andere jongens aan de haven. Het lag er vol loggers: "Ja, je kon over de loggers lopen tot aan de overkant". Als kind had je eigenlijk niks nodig om te spelen. Er heerste altijd een goede sfeer, iedereen kende elkaar en het was er een en al bedrijvigheid van nettenboetsters en kuipers. Je kende de loggers bij naam; die kennis gaven wij als jongens aan elkaar door. Aan het geluid van de motor hoorden we welk schip er binnenkwam. We gaven ze bijnamen zoals de Koffiemolen of de Fluitketel.

Mijn vrienden en mijn neven gingen allemaal varen, dus dat wilde ik ook. Mijn vader en moeder zagen dat helemaal niet zitten. Mijn vader waarschuwde me: "Het is niks voor jou, altijd hard werken en dat slechte weer, ik weet wat het is." Mijn vader herinnerde zich nog goed hoe hij terugkwam van zijn eerste *teeltje in 1929. Er was nog geen radio aan boord. Bij terugkomst kreeg hij te horen dat zijn vader inmiddels dood en begraven was. Zoiets slaat diepe wonden.

Ondanks deze slechte ervaring van mijn vader ging ik op zoek in de haven. De stuurman van de SCH 99 stuurde me naar zijn schipper, want die zocht nog jonge jongens voor een teeltje. Ik kom thuis en vertel dat ik een schipper had gevonden. Mijn vader vroeg me wie die schipper was. "Jan de Niet", zeg ik. Uiteindelijk stemde mijn vader toe: "Dat is een goeie schipper en een aardige man". Mijn vader zei nog wel: "Je mag mee met de haringvisserij, maar je zult zien: als je één reis gedaan hebt, ga je niet meer mee". Dat Jan de Niet een vriendelijke schipper was, bleek wel toen ik op mijn eerste dag doodziek over de reling hing. Hij stond me niet uit te lachen zoals de gewoonte was, maar… sprak me bemoedigend toe: "Rustig aan maar jongen, gewoon met het zeetje meegaan".

Ongeveer drie weken later kwamen we 's nachts om 2 uur binnenvaren. Mijn vader stond aan de haven en zei: "Je gaat zeker niet meer mee?" Tegen zijn verwachting in antwoordde ik hem: "Natuurlijk ga ik weer mee". Toen stond mijn vader me wel gek aan te kijken. Hij koerste recht op de schipper af en wilde weten hoe ik was als reepschietertje. De schipper antwoordde: "Ik maak wel een zeeman van hem".

Thuisgekomen hoorde ik ook mijn moeder zeggen: "Jij gaat zeker niet meer mee naar zee?"
Natuurlijk ga ik mee! Het was me immers goed bevallen: dat wijde uitzicht, die open lucht, ik had de vrijheid geproefd en zag me de wereld ontdekken. En zo ging ik weer aan boord voor een tweede teelt. Engeland, Aberdeen, och je keek je ogen uit!

Michiel de Roode

* teelt = (haring)visreis