Haagse Herinneringen

Scheveningen | Wonderlijke haringvangst


Na een periode de visserij te hebben verruild voor de koopvaardij keerde ik in augustus 1953 terug in de visserij om aan te monsteren in de rang van oudste op de SCH 69 de 'Zeevaart' van de rederij J. J. van der Toorn Azn. Schipper was Maart Harteveld. De haringteelt was al een paar maanden aan de gang. De jaag en combinatietijd voor de Hollandse Nieuwe was reeds verstreken. De tijd voor het vissen op kuitzieke haring brak aan en de drijfvleet werd ingeruild voor de zinkvleet. Met dit laatste vistuig maakten we die teelt twee reizen. De eerste hiervan was qua vangst en opbrengst ronduit slecht.

Toen ook tijdens de tweede reis de vangsten slecht bleven, kwamen de schipper en de reder overeen om de reis vroegtijdig af te breken en de zinkvleet te verruilen voor de drijfvleet. Samen Toen met een aantal loggers, die ook van vistuig wisselden, werd die dag zuid over gevaren om in de namiddag op een zuidelijker gelegen positie nog een laatste keer ons geluk met de zinkvleet te beproeven. Omdat de volgende dag een zaterdag was en er dan niet gevist werd kon het weekend mooi gebruikt worden voor de verdere thuisstoom.

Voor ons werd de namiddag echter avond eer wij met ons 80 pk zwakke Bronsmotor de loggers bereikten die 's ochtends gelijk met ons van hetzelfde bestek waren vertrokken. De meesten hadden de vleet al in zee staan. Bij ons viel de schemering al in toen wij aan de buitenkant van het vlootje loggers begonnen om de ruim drie kilometer lange en uit meer dan 100 netten bestaande vleet in zee te zetten. De laatste netten werden zelfs in het pikkedonker uitgezet. Niet de meest visnamige periode van de dag om dit te doen. Vangstverwachtingen stonden dan ook op een laag pitje.

Die nacht begonnen we later dan de andere loggers met het binnenhalen van de vleet. Hun vangstberichten luidden al direct geen of zeer weinig vangst. Dit gaf ons, zeker voor het in de vorige avond in de donker uitgezette deel van de vleet, helemaal geen hoop meer voor die nacht. Wie schetst onze verbazing toen er van het eerste net af aan ruim haring in bleek te zitten. En dat de vangst uit de eerste halve vleet boven alle verwachting 90 kantjes haring bedroeg. Dit alles terwijl de andere loggers al de vleet scheep hadden en de navigatielichten ontstaken om de thuisreis te hervatten.

Wij lagen echter nog met een halve vleet voor de boeg. Met tevens aan dek een volle last en krebben met haring die eerst verwerkt moesten worden eer we verder konden gaan met halen. Omdat op korte afstand in de wind van ons de SCH 332 met als schipper Dirk Toet totaal niets had gevangen, vreesde onze schipper dat de vangst uit de nog in zee staande netten tegen zou kunnen vallen. Hij gaf dan ook - in tegenstelling om de haring te steuren wat de gebruikelijke vlugge verwerkingswijze was bij grote vangsten - order om de haring te kaken en tot pekelharing te verwerken. Zodoende zou een hogere opbrengst worden verkregen. Dat zou volgens hem de reis nog enigszins goed kunnen maken. Nadat er lege tonnen en zout uit de ruimen waren gehaald en de kaakplank was ingezet werd even vlug een bakje koffie gedaan. Daarna startte de bemanning met het tijdrovende kaken.

Door het verspelen van veel tijd vanwege het kaken was de dag al aan de lucht toen we aan het halen van de tweede halve vleet begonnen. Toen pas werd ook aan de diep in zee liggende blazen waar de netten met een stelsel van touwen aan in zee hingen geconstateerd dat er totaal geen sprake zou zijn van een tegenvallende vangst. Van meet af aan zat in deze netten veel meer haring dan die van de eerste halve vleet. Het leek wel of de haring alleen voor ons had gezwommen. Begonnen met vijf á zes kantjes per net liep de vangst al gauw op en was negen á tien kantjes per net geen uitzondering. Dit was ook het deel van de vleet die de vorige dag met daglicht was uitgezet. Om zoveel mogelijk vangst op het haalgedeelte van het dek te kunnen bergen werd ook haring voorlopig los gestort in laadruimen op de last.



Na ongeveer een twintigtal netten gehaald te hebben moest wegens ruimtegebrek de overvloedige vangst toch eerst worden verwerkt. We stopten het halen om - nadat er lege  tonnen en zout waren klaargezet - eerst de haring weg te steuren (ongekaakt te zouten). Na het klaren van dit karwei stond zowel het voor- als achterdek vol met kantjes steur- en pekelharing. En waren er nog weinig lege tonnen over.

Met nog ruim dertig netten in zee en een leeggemaakte last en krebben werd voor de derde keer aangepast om te halen. Alles wees er op dat we de gehele vangst, zonder ons te overladen, niet zelf zouden kunnen bergen. In de middag kregen we bezoek van een aantal Duitse loggers. Deze had over de zender iets opgevangen over onze wonderlijke vangst. Zij kwamen kijken wat die eenzame Hollander aan het uitspoken was. Zodra ze de rijkelijke vangst zagen besloten ze - de Duitsers visten immers ook in het weekend - direct de vleet uit te zetten. Een eenling kwam ons zelfs praaien (aanroepen) en merkte op dat wij al flink aan ons laadmerk lagen en of zij soms de resterende netten voor ons moesten binnenhalen. Ongeschreven regel was dat de betrokkene de vangst die uit die netten kwam zelf mocht houden. Dit aanbod werd afgeslagen. In eerste instantie ging de voorkeur uit naar een Hollander. Er waren echter geen Hollandse loggers meer te bekennen. En om de haring  uit de laatste netten weer overboord te zetten was in geen geval een optie. Toch moest er om ons te ontlasten iets gebeuren.

Gelukkig vernam de schipper via de zender dat de SCH 2 de 'Zuiderkruis' onder commando van Bram Rog uitstomend was naar de visserij en al vrij dicht bij ons in de buurt was gearriveerd. Deze grote logger was bovendien van dezelfde rederij. Na telefonisch contact bleken schipper en bemanning van de Zuiderkruis maar al te graag bereid een aantal netten van ons over te nemen. Besloten werd dat wij door zouden gaan met halen totdat zij bij ons zouden zijn. In die tussentijd werden door ons nog eens tien netten scheep gehaald. Over het restant van de nog in zee staande netten ontfermde schipper en bemanning van de inmiddels gearriveerde SCH 2 zich verder. Bij ons lagen toen alweer last en krebben vol met haring om te verwerken. De laatste lege tonnen werden gevuld en de rest werd gezamenlijk met de andere nog niet gezouten haring uit de laadruimen gezouten en los onderdeks geborgen. Een gedeelte werd meen ik zelfs na gezouten te zijn nog in de krebben geborgen en met zeilen zeevast afgedekt.

Met een dek vol kantjes haring die nog gedicht en onderdeks opgeborgen moesten worden  was er vanaf het moment dat we 's nachts voor het eerst aan de haal vielen ruim twintig uur zware arbeid verricht. Toen pas kregen we wegens het ontbreken van een fulltime kok  een warme hap voorgeschoteld. Tot dan toe hadden we slechts haastig enkele keren koffie gedronken en een stuk zeekaak genuttigd. Na het eten werd direct begonnen met het dichtslaan en het in de ruimen bergen van de volle kantjes. Dit werk nam ook nog eens een aantal uren in beslag. Inmiddels waren de lege netten van de SCH 2 terug ontvangen en konden we met een diep geladen logger de thuisreis hervatten. Uiteindelijk kon na een etmaal zware arbeid schoon dek worden gemaakt en de balans van de totale vangst worden opgemaakt. Waarna met uitzondering van de wacht iedereen vermoeid de kooi opzocht.



De laatste visnacht met de zinkvleet - voor een aantal loggers en hun bemanningen een desillusie - leverde ons een in het geheel niet verwachte formidabele vangst op van ruim 340 kantjes. Hierbij geteld de 100 kantjes die de SCH 2 nog eens uit de overige netten haalde vormde dit een gezamenlijke vangst uit de hele vleet van 440 kantjes of 26 last haring.

De thuisvaart was echter nog niet ten einde. Want vertrokken van de visserij met mooi weer ging dit met nog een dag varen allengs verslechteren en groeide op het laatst uit tot een stevige bries. Voor ons ging het gezegde luiden: 'Al ziet men kerk en toren staan dan is de reis nog niet gedaan'. Tot overmaat van ramp kwam de motordrijver met de mededeling dat de lensleiding en de mechanische lenspomp verstopt waren en er niet meer gelenst kon worden. Oorzaak van de verstopping was de tijdens de vangst los gestorte hoeveelheid kuitzieke haring in de laadruimen. Daarvan was de vrijgekomen kuit in de lensleiding terecht gekomen. Omdat ontstoppen van de leiding op korte termijn onmogelijk bleek, werd mede door het toenemen van overkomend water aan dek besloten om de handlenspomp aan dek op te tuigen en met mankracht verder te lenzen. Dit was een werkje dat de heren matrozen maar al te graag aan de jongeren overlieten. Ik kan mij herinneren dat ik met de andere oudste Dik Bruin, zoon van de stuurman Teun Bruin, uren in het slechte weer aan dek heb staan pompen eer de matrozen door het steeds slechter wordende weer en groeiende zorg om de diepgang van het afgeladen schip ons te hulp schoten.

Uiteindelijk werd na verloop van enkele angstige uren en het spelen met de gedachte om voor onze veiligheid een deel van de lading overboord te zetten veilig de Scheveningse haven bereikt. Toen pas realiseerden wij ons - bij het zien van de als een loopplank plat en diep in het water liggende logger - dat ons werkelijk geluk niet de rijkelijke vangst betrof maar het gevaar waaraan wij op het laatst van de reis waren ontsnapt.
 
Jaap de Jager