Haagse Herinneringen

De feiten | Het bombardement

 Op 8 september 1944 begonnen de Duitsers vanuit de omgeving van Den Haag met het afschieten van V-2-raketten naar Londen. Het was een van de Duitse wanhoopspogingen om het verliezen van de oorlog te voorkomen. Van september tot maart werden bijna dagelijks raketten afgeschoten. De makkelijk te verplaatsen raketeenheden werden verscholen opgesteld tussen bomen, onder andere die van het Haagse Bos. Met jachtvliegtuigen probeerde de Britse luchtmacht lanceerinstallaties en treinen die de brandstof aanvoerden te bombarderen. Woonwijken in de omgeving van deze installaties liepen door deze aanvallen regelmatig schade op. Ook de lanceringen van V-2's waren gevaarlijk, want regelmatig stortte een V-2 na de lancering neer.
De Britse aanvallen op de lanceerinstallaties hielpen niet afdoende en daarom werd besloten tot aanvallen met middelzware bommenwerpers. Deze vliegtuigen opereerden in grotere groepen en bombardeerden van grotere hoogte, zodat een uitgestrekter gebied getroffen werd. Om te voorkomen dat woongebieden werden getroffen (met burgerslachtoffers) was dit soort bombardementen evenwel aan beperkingen gebonden.
De grote aanval op de Haagse V-2's zou op 3 maart plaatsvinden. Doelwit was het Haagse Bos. Een melding van een Britse inlichtingenofficier aan de luchtmacht, dat op verkenningsfoto's van het Haagse Bos geen raketten meer voorkwamen, werd om onbekende redenen genegeerd.

Twee groepen bommenwerpers zouden het bombardement uitvoeren: 137 Wing vanuit Frankrijk en 139 Wing vanuit België. Een 'wing' was een eenheid van meerdere squadrons. Beide wings vielen onder 2. Group, een overkoepelende eenheid waarvan de commandant in dit verhaal nog een rol speelt. Voor de bommenwerpers werden twee richtpunten gekozen in het Haagse Bos, allebei op de Leidse straatweg.
De grootste fout van de Britten werd gemaakt toen een (jonge en onervaren) inlichtingen-officier van 137 Wing de twee assen van een van de aanvalspunten verwisselde. Hij tekende één van de twee richtpunten dus niet in op de Leidse straatweg, maar op het Juliana van Stolbergplein (dat punt ligt nu op de Louise de Colignystraat tussen de Louise Henriettestraat en Amalia van Solmsstraat).
De andere Wing, no. 139, kreeg wel de goede coördinaten mee. Tot deze wing hoorde een Nederlands eskader, 320 squadron. De commandant van deze eenheid had familie wonen in het Bezuidenhout en kreeg op zijn verzoek toestemming om thuis te blijven. Hij wist zeker dat het Bezuidenhout nog bewoond was en lichtte de commandant van 2 Group in. Deze vond ook dat de richtpunten te dicht bij het Bezuidenhout lagen en informeerde bij een hoger echelon of men daar zeker wist of het Bezuidenhout wel geëvacueerd was. Zelfs naar het Air Ministry (Luchtvaartministerie) werd de vraag doorgespeeld, helaas bleek daar geen verantwoordelijke persoon bereikbaar. Een medewerker van dit ministerie antwoordde toen een specifieke toestemming niet bekend was en dat men bij het bombardement de regels voor het vermijden van burgerdoelen moest hanteren. Dit bericht kwam via omwegen terug bij de commandant van 2. Group en helaas niet ongeschonden. Hij ontving de mededeling dat de huizen op veilige afstand van het doelgebied ontruimd waren.
 
De aanval ging dus door. Vanwege de bewolking wierpen de meeste vliegtuigen van 139 Wing hun bommen door de wolken af met behulp van radar. Zij konden het doel dus niet zien, maar zij hadden de juiste coördinaten meegekregen. De vliegtuigen van 137 Wing konden hun (verkeerde) doel wel zien zonder radar, en bombardeerden het Bezuidenhout. Naast de gemaakte fouten werd ook de wind verkeerd ingeschat. De onverwacht sterke wind speelde een rol bij het verkeerd terecht komen van bommen.

Na het bombardement drong bij de Britten pas langzaam door dat er iets fout gegaan was. Toen zij er achter kwamen dat een inlichtingenofficier de richtcoördinaten verkeerd had ingetekend, maakten ze dit niet openbaar. Wel moest deze officier moest voor de Krijgsraad verschijnen, waarbij een Nederlandse officier aanwezig was. Na 3 maart 1945 is er flink gespeculeerd en geschreven over de oorzaken ervan. Gebrek aan openheid van de Britten heeft de speculaties ongetwijfeld gevoed.
De dossiers over deze zaak zijn evenwel tot 1972 gesloten gebleven.

 
 Het Bezuidenhout op een Engelse kaart uit 1945


Op deze kaart zijn in blauw de richtpunten ingetekend. In het Haagse bos de goede richtpunten en in het Bezuidenhout het foute richtpunt. In blauw zijn de door de Britten gereconstrueerde bominslagen omcirkeld. Van de werkelijke bominslagen is er geen kaart. Binnen de rode omlijning op de kaart liggen de panden die volgens de Brandweer afgebrand of onherstelbaar beschadigd waren (Kaart HGA z.gr. 0120 Town Plan of The Hague).

Het Bezuidenhout
Al voor het bombardement van 3 maart had de Tweede Wereldoorlog zijn sporen in het Bezuidenhout achtergelaten. In de wijk stonden relatief veel grote huizen leeg als gevolg van de crisisjaren. Evacués uit Rotterdam vonden na het bombardement hier een toevluchtsoord en volgens overlevering hadden ook bewoners uit de Wassenaarse V-2-lanceringsgebieden de wijk naar het Bezuidenhout genomen.
Eerdere (vóór 3 maart 1945) Engelse bomaanvallen op V-2-installaties hadden in het Bezuidenhout veel schade aangericht. Dit had tot gevolg dat veel gezinnen de wijk waren ontvlucht met achterlating van dichtgetimmerde huizen. De Hongerwinter van 1944 op 1945 was ook voor de bewoners van het Bezuidenhout bijzonder hard. Met weinig eten, nauwelijks verlichting licht of verwarming, tekort aan kleding en zonder openbaar vervoer probeerde men deze winter door te komen.
Na de Engelse aanval, op zaterdagochtend 3 maart 1945, brak op verschillende plaatsen brand uit, vooral in de straten tussen de Theresiastraat en de Juliana van Stolberglaan. Alle telefonische verbindingen vielen uit en het waterleidingnet werd zwaar beschadigd. Veel mensen vluchtten in paniek de wijk uit, naar het schijnt vooral in de richting van Voorburg. Een van de laatste Engelse bommenseries kwam neer op de kruising Adelheidstraat-Schenkkade tussen naar Voorburg vluchtende mensen. Hierdoor viel opnieuw een groot aantal slachtoffers.
Meer dan 520 personen (het precieze aantal is niet bekend) lieten het leven ten gevolge van het bombardement en er vielen vele honderden gewonden. De meeste slachtoffers zijn in een massagraf in Voorburg begraven. In Nederland hebben alleen de bombardementen op Rotterdam (14 mei 1940) en Nijmegen (22 februari 1944) meer slachtoffers geëist.
Ook de materiële schade was groot. Door gebrek aan brandweerpersoneel, benzine en blusmateriaal richtten de branden meer schade aan dan nodig was geweest. Langs de rand van de wijk kon water worden gebruikt uit de Bosvijver, uit de sloot langs het bos en uit de Schenk. Door watergebrek was het blussen in het midden van het gebied moeilijk. De brand kon bovendien makkelijk overslaan, omdat in veel huizen de ruiten waren gesprongen waardoor gordijnen makkelijk vlam vatten door vonken. Omdat de enorme brand werd voortgejaagd door de noordenwind probeerde de brandweer in eerste instantie het overslaan naar de Haagse binnenstad te voorkomen. Daardoor kwam het voor dat sommige mensen een intact huis hadden verlaten, maar de volgende morgen alsnog een afgebrande woning aantroffen. In totaal werden 3.300 huizen, 290 bedrijven, tien openbare gebouwen, negen scholen en vijf kerken verwoest en liepen 1.200 huizen zware schade op.

De verdere hulpverlening
De brandweer kampte met een gebrek aan water. Maar de tekorten waren groter. De hulpverleners hadden te weinig personeel (tewerkgesteld in Duitsland, ziek, verzwakt) en te weinig materieel (gevorderd, zonder brandstof).
Na de ramp werd het getroffen gebied afgezet door de Staatspolitie. De politie zag zich met het probleem geconfronteerd dat men niet goed kon controleren of een persoon, die van alles meedroeg een vluchteling was of een plunderaar. Meer dan honderd plunderaars werden gearresteerd en sommigen werden door de Duitsers of door de Landwacht (hulppolitie bestaande uit NSB-ers) geëxecuteerd.
Ook de geneeskundige hulpverleners konden het werk door gebrek aan brandstof  moeilijk aan. Men moest zich behelpen met handkarren, paard en wagen of andere geïmproviseerde vervoersmiddelen. Daarom bracht men de slachtoffers zoveel mogelijk naar de dichtstbijzijnde ziekenhuizen. Antoniushove in Voorburg en het Militair of Rijkshospitaal in Den Haag raakten daardoor overbelast.


Haags Gemeente Archief
Jan van Wandelen